KatholiekVandaagEen van de redenen voor het onstaan van het OFK is de overtuiging dat het woord ‘katholiek’ niet samenvalt met ‘rooms-katholiek’. Vooral journalisten hebben er een handje van over ‘katholiek’ te spreken als ze ‘rooms-katholiek’ bedoelen. Zo b.v. Monic Slingerland: in haar rubriek De vraag gebruikt ze in het artikel ’Katholiek en protestant zijn naar elkaar toegegroeid’ (Trouw, 7 september jl.) maar liefst zeven keer het woord ‘katholiek’ waar het ‘rooms katholiek’ had moeten zijn. Eén voorbeeld: ‘Ik ben een geregelde kerkganger. Ik eet van twee walletjes, ga  naar protestantse diensten en ook naar katholieke (moet zijn: rooms- katholieke) missen. En wat mij opvalt is dat het verschil zo klein is  geworden. Bij de katholieken (moet zijn: rooms-katholieken) heeft de  versobering toegeslagen. En de preken zijn veel beter dan protestanten  denken. Ik ga geregeld na de mis gevoed door een mooie preek naar huis’. 

Beter brengt Stevo Akkerman het er vanaf. Maar die is dan ook afkomstig  uit de vrijgemaakt-gereformeerde kerken. In Trouw van 1 november  schrijft hij onder de kop Rooms een fraaie colum over zijn protestantse anti- roomse, zelfs antipapistische opvoeding: ‘De paapse mis was een vervloekte  afgoderij, die formulering hadden we uit ons hoofd moeten leren, en met de  kinderen van het roomse gezin uit de straat wisselden we geen woord, dat  sprak vanzelf. Bestaat dat eigenlijk nog, dat woord ‘rooms’? Ik hoor anderen  en mezelf wel ‘katholiek’ zeggen, maar nooit ‘rooms’, of het moet met  reviaanse ironie zijn. Is het omdat de kerken van de Reformatie zelf steeds  katholieker worden en willen zij met het gebruik van die term (die tenslotte  ‘algemeen’ betekent) laten zien hoe dicht ze bij hun, uh, roomse  medegelovigen staan?’ 

Nee, het woord ‘rooms’ hoor je niet veel meer gebruiken, maar onlangs is er  een boek verschenen waarin het veelvuldig voorkomt. Ik bedoel het boek  Katholiek vandaag. Een gereformeerd gesprek over katholiciteit van Dr W.  van Vlastuin (Labarum Academic, 2017). Het boeiende is echter dat de auteur wel zeer kritisch is over de rooms-katholieke kerk (vandaar  uiteraard zijn spreken over de ‘roomse’ kerk), maar dat hij tegelijk  openstaat voor de vragen die vanuit de rooms-katholieke traditie aan de  Reformatie gesteld worden. Daarmee is dit boek meteen gekarakteriseerd.  De auteur, afkomstig uit de oud-gereformeerde gemeente, is momenteel  hoogleraar aan de Vrije Universiteit en rector van het Hersteld Hervormd  Seminarium. Wie zou denken dat we daarmee in een benauwd-kerkelijke,  om niet te zeggen bijna sectarische hoek van de oecumene terecht zijn  gekomen, vergist zich. 

Van Vlastuin denkt zeer katholiek en zijn boek komt voort uit een  hartstocht voor katholiciteit. Met zijn boek wil hij de gereformeerde  traditie (en dus ook zijn Hersteld-Hervomde achterban) herinneren aan  haar verworteling in de Vroege Kerk. De centrale vraag ervan luidt dan ook:  hoe kan de katholiciteit van de Vroege Kerk dienstbaar zijn aan de  gereformeerde traditie? Daartoe luistert de auteur eerst naar wat Ignatius  van Antiochie, Cyprianus, Cyrillus, Augustinus en Vincentius van Lerinum  over katholiciteit hebben geschreven en vervolgens bespreekt hij de  opvattingen van Calvijn, de gereformeerde belijdenisgeschriften, James  Usher, John Owen, Herman Bavinck en Gerrit Berkouwer. Zijn conclusie is  dat de gereformeerde traditie als het gaat over katholiciteit heel veel kan  leren van de Vroege Kerk. Daarbij denkt hij onder meer aan de nadruk op  de zichtbare kerk, kenmerkend voor de Vroege Kerk, evenals de  onlosmakelijke samenhang van ambt, eenheid en orthodoxie, die in de gereformeerde traditie is losgelaten (denk aan de vele afscheidingen!) en de  aandacht voor het avondmaal als eenheidscheppend sacrament. 

Ter illustratie een drietal sprekende citaten: ‘Het woord ‘gereformeerd’  geeft reeds aan dat gereformeerde theologie niets anders beoogt dan een  herneming van de leer van de Vroege Kerk. Het gereformeerde is daarom  geen afsplitsing van het katholieke, maar een behoud van het katholieke,  geen plus bij het katholieke, maar ‘gewoon’ katholiek’ (286). En: ‘Het is  katholiek om het beste van elke traditie een paats te geven in onze  theologie, liturgie en vroomheid. Dan doen we recht aan gemeente en ambt,  preek en sacrament, confessie en liturgie, mystiek en ethiek, kerk en staat,  persoon en geheel, predestinatie en verbond, bevinding en leer, intellect en  affectie’ (295/296). En: ‘Als we onze eigen (sub)tradities normatief achten,  kwijnt de katholiciteit. Maar als we leven vanuit het katholieke besef dat de  waarheid groter is dan ons verstaan ervan, zouden er kostbare  ontmoetingen rondom het Woord kunnen plaatshebben. We hebben elkaar  dringend nodig om ‘met al de heiligen’ de volle rijkdom van het Woord te  verstaan’ (299). 

Ik zie uit naar een gesprek tussen Van Vlastuin en het OFK, want er zijn hier  en daar best vragen te stellen bij de stellingnames van de auteur b.v. bij zijn  stelselmatig negeren van de brede oecumene (volgens mij in strijd met de  bovenstaande citaten!), of zijn voorbijgaan aan de vragen rond ambt en  sacrament, of de manier waarop hij het Samen-op-Wegproces wegzet als  onkatholiek. Maar de sterke punten overwegen: de openheid voor de  Vroege Kerk en de zelfkritiek. Mijn conclusie is dan ook: met zijn boek geeft  Van Vlastuin een belangrijk signaal van katholiciteit af, zowel aan  protestanten als aan rooms-katholieken. Niet alleen theologen, ook  gemeenteleden/parochianen en journalisten zouden er goed aan doen het  te lezen! Dan zou Akkerman ontdekken dat ‘katholiek’ veel meer betekent  dan het nietszeggende ‘algemeen’ en dat Van Vlastuin er diverse keren  terecht voor pleit dat protestanten, wanneer ze met  de apostolische geloofsbelijdenis hun geloof in de kerk belijden, het woord  ‘algemeen’ vervangen door wat er stáát: ik geloof (in) de heilige katholieke  kerk!