Belijdenis en katholiciteit
14 Belijdenis en katholiciteit De belijdenis dat de Kerk heilig is, roept veel weerstand op. Al vóór de seksu- eel misbruik affaires kon je onder rooms-katholieken nog wel eens het grapje horen, dat het beste Godsbewijs is, dat ondanks de Kerk het geloof na twintig eeuwen nog steeds niet is uitgestorven. ‘Heilig’ is niet het eerste woord, dat in een neutrale buitenstaander op zou komen wanneer je hem zou vragen een objectieve beschrijving van de Kerk te geven – of dat nu de Rooms-Katholieke Kerk is, of enige andere. Volgens Van Ruler ligt dat voor de hand: ‘Het hart van de zaak is , dat de kerk de plaats is, waar Christus met zondaren wil samenwo- nen. Daarom moet men niet teveel verwachten van de kerk en de christenen.’ 18 Hoe dit ook zij, de weerstand tegen de karakterisering van de kerk als heilig is van alle tijden. Dat kunnen wij bijvoorbeeld zien aan de geschiedenis van de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel. Reeds het derde Concilie van Toledo (589) laat het woord ‘heilig’ weg en alle late manuscripten van de defini- tie van Chalcedon doen hetzelfde. Het Anglicaanse Book of Common Prayer volgt deze traditie, vermoedelijk onder de invloed van Cranmer. 19 Toch is de traditie om de kerk heilig te noemen, héél oud. 20 Zowel Paulus als Lucas spreken over christenen in het algemeen (en dus niet over een select groepje vromen) als over heiligen (Hand. 9:32, Ef.1:1; vgl. Jud. 1:3). Het Griekse woord a 3gioj dat wij met ‘heilig’ vertalen betekent dan ook niet op de eerste plaats ‘vroom’ of ‘geestelijk volmaakt,’ maar heeft een cultische betekenis: ‘gereserveerd voor God en zijn heilige dienst.’ In die zin werd Jeruzalem wel de heilige stad genoemd, een tempel een heilige plaats. Het is ook in die zin dat christenen heilig zijn en de Kerk heilig is: zij zijn bestemd voor Gods heilige dienst, zowel in de kerk (de liturgie) als in de wereld (de diakonie). Dit geldt heel in het bijzonder voor de gaven die de kerk mag doorgeven aan de gelovigen: 21 doop, eucharistie en de andere sacramenten. In dit verband is het veelbetekenend dat de volgende zinsnede uit het Apostolicum, die wij 18 Van Ruler, Ik geloof , 132. 19 Bindley & Green, Oecumenical Documents , 74. 20 Voor het nu volgende, zie Van Eijk, Teken van aanwezigheid, 195–209. 21 Vgl. H. Witte, ‘Sacramentaliteit als kwaliteit van vieren en kerk-zijn,’ in: J. Staps (red.), God in ons midden: Over sacramentaliteit: verslag van een liturgische studiedag (Breda: Bisdom van Breda, 2008), 6–20.
RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=