Op een vreemde wijze werd ik de laatste maanden - terwijl de coronapandemie ons kerk-zijn juist tot digitaal bemiddelde vormen van presentie versmalde - herhaaldelijk met de vraag geconfronteerd, hoe Christus dan wel bij ons present is en hoe wij voor elkaar present zijn in ons gemeente-zijn met elkaar. Het kwam op in de synodale gesprekken over het ambt in de Protestantse Kerk, het zette zich voort in een symposium onder de titel “Priesterlijke zielen gevraagd” en tenslotte dook het bij de voorbereiding van een Lutheran Summerschool over nabijheid als theologisch concept weer op. Hoe minder fysieke presentie mogelijk leek in het omgaan met elkaar, hoe meer de presentie van God in Christus en het gelovig present zijn van mensen bij en voor elkaar zich als vraag opdrong...
Wat mij opviel: Toen wij voor het eerst ‘coronabedingt’ online-only diensten gingen vieren, ondertussen al meer dan een jaar geleden, was daar vooral de vervreemding van een lege kerk en dat verwarrend donkere éne oog van die camera. Zou het lukken, presentie van God en mensen tastbaar te houden, zoals ik dat ken als ervaring in de liturgie? De aanloop voelde inderdaad kunstmatig, maar nadat ik ook zelf enkele diensten van achter een computerscherm had meegemaakt, veranderde dit. Het lukte om in dat éne camera-oog te ‘duiken’. Daar doorheen bleek het mogelijk te ervaren wat ik voor mijzelf in een fysieke dienst als criterium van authenticiteit stel: dat het aanvoelt alsof ik zelfs degene, die in de laatste rij achterin zit, bij de schouder kan aanraken - voorzichtig, als bevestiging van ‘wij zijn in deze ervaring met elkaar verbonden’. Duikend in dat éne oog van de camera opende zich ontmoetingsruimte tot in de woonkamers van gemeenteleden! Een vreemde, bijzondere vorm van intimiteit, die in gesprekken aan de telefoon ook van de andere kant, door gemeenteleden, werd bevestigd. Ik besefte eens te meer dat presentie en gemeenschap - ook en juist de ‘gemeenschap van alle heiligen’ - zich niet beperkt tot de fysieke ruimte, noch de ruimte van de tijd. Ja het is wellicht zo dat de fysieke nabijheid normaliter deze geheel andere vorm van nabijheid in Christus, die wij vieren en belijden, overstemt.
De volgende stap was voor mij bij de eucharistie. Eerst in de gestalte van ‘tussenvormen’, waarbij plaatsvervangend voor de gemeente enkele ambtsdragers de elementen ontvingen. Het bleef vreemd aanvoelen totdat ik verhalen hoorde van hoe in huiskamers partners elkaar brood en wijn aanreikten - soms elkaar voor het eerst als religieus subject ontmoetend en aansprekend op tastbaar geloof: priesterlijk voor elkaar!
En dan nog een stap verder (voor een protestant dan, maar goed: een lutherse protestant, dat wel!): het besef dat het heilige van het moment van de eucharistie leed onder het onesthetisch gedoe van spatscherm, handschoen, mondkapje... En het besluit: als voorganger alléén te communiceren, pars pro toto, serieus nemend, er op vertrouwend, gelovend, dat de fysieke afstand tot de gemeenteleden geen onoverkomelijk hindernis is en dat gemeenschap ontstaat in de viering, omdat het Woord doet wat het zegt! Ja, het woord “Winkelmesse” kwam in mij op, en alle polemiek die er in de vervlogen eeuwen overheen is gegaan! Maar dit werd gelogenstraft door de reacties van gemeenteleden aan de andere kant van het donkere oog. Gemeenschap kan soms ook juist intenser worden ervaren, waar de fysieke ervaring ontbreekt! Het oog verbindt op een wijze die het ‘optische’ ver te boven gaat. Dat is communio sanctorum / gemeenschap der heiligen: katholiciteit over alle grenzen van geïnstitutionaliseerde kerken en alle beperkingen van tijd en ruimte heen.
Weer iets geleerd!
Dr. Andreas Wöhle