In deze eerste dagen van het nieuwe jaar vieren we de komst van Christus, het Licht van de wereld. Juist deze dagen, waarin de coronatreurnis ons land meer dan de ons omringende landen treft, zien we daar met meer verlangen dan gebruikelijk naar uit. De coronacrisis maakt ons echter soms ook wat extra inventief.
... van verbindingslijnen tussen christelijke en joodse feesten.
Van de avond van 28 november tot de avond van 6 december is het joodse feest van Chanoekah. Het feest van de lichten herinnert aan het wonder van de olie die voldoende was voor het ontsteken van acht lichten. Het ritueel van acht avonden in huis een licht ontsteken aan de Chanoekiah, steeds een licht meer, is een feestelijk gebeuren. In het bijbelboek 1 Makkabeeën 4 staat het verhaal over de altaarreiniging en in gebruikneming van de Tempel na het verjagen van de bezetters door Judah Maccabeüs en zijn broers. Behalve op de vrolijkheid op dit feest ligt het accent op zuivering. Christenen beginnen juist in deze tijd ook kaarsen te ontsteken: elke zondag van de Advent steeds een licht meer. De Advent is een periode van vasten, van inkeer en van zuivering. Zonder een aanwijsbaar verband tussen Chanoekah en Advent kun je overeenkomstige elementen herkennen.
In de maand die volgt op Hervormingsdag, lijkt het me goed om als katholiek daarover te schrijven. Want eigenlijk hoort Hervormingsdrang een eigen plekje ook in het Katholieke kerkelijk jaar te hebben. De hervormers was het toch te doen om de hervorming van de kerk. En is die hervorming niet een permanente opdracht? Vandaar dat het niet zou misstaan daar elk jaar tenminste aan herinnerd te worden op zo’n feestelijke gedenkdag die meteen ook de vooravond is van het Katholieke feest van Allerheiligen. Dát feest richt de focus op de roeping van de kerk een inclusieve gemeenschap te zijn, die alle grenzen overstijgt en tot in de hemel reikt. Inderdaad: voor we zover zijn moet er nog wel wat ‘hervormd’ worden!
Zaterdag 18 september mocht ik in de Lebuïnuskerk te Deventer getuige zijn van de wijding van Bernd Wallet, die – in het spoor van Willibrord – gewijd werd tot aartsbisschop van Utrecht. De week daarvoor had ik in ‘mijn’ kerk diverse kinderen uit groep 6 van de Rooms Katholieke Willibrordschool uitgelegd wat een bisschop was, wat hij droeg - een mijter en een staf – en de betekenis daarvan. Ze luisterden ademloos...
In 2012 verscheen van de Nederlandse schrijver Cees Nooteboom, die ook in het Duitse taalgebied grote bekendheid geniet, de bundel ‘Licht overal’. Het gedicht ‘De tram’ spreekt over de kerk in de verleden tijd:
En vroeger?
Kazuifel, wijn. Een enkel
wonder? Alles in handen
van pausen en vissers.
Nu nooit meer.
Het volgende gedicht uit ‘Licht overal’ staat in diezelfde kenmerkende verleden tijd. Het heet ‘Utopia triumphans’; de toespeling op de zegevierende kerk is onmiskenbaar. Maar voor de dichter is de kerk iets uit het verleden.
Het is Pinksteren geweest, we leven in de tijd van de Heilige Geest.
Soms lijkt het of de Heilige Geest verdeelt: voor de één is de Heilige Geest verbonden met heel specifieke dingen (bijzondere gaven), voor de ander is de Geest vaag en roepen al die ‘special effects’ weerstand op.
In dat licht is het interessant om de Pentecostale traditie met haar luisteren naar de stem van God te leggen naast de nadruk die in de Jezuïtische traditie ligt op het leren onderscheiden.
Op een vreemde wijze werd ik de laatste maanden - terwijl de coronapandemie ons kerk-zijn juist tot digitaal bemiddelde vormen van presentie versmalde - herhaaldelijk met de vraag geconfronteerd, hoe Christus dan wel bij ons present is en hoe wij voor elkaar present zijn in ons gemeente-zijn met elkaar. Het kwam op in de synodale gesprekken over het ambt in de Protestantse Kerk, het zette zich voort in een symposium onder de titel “Priesterlijke zielen gevraagd” en tenslotte dook het bij de voorbereiding van een Lutheran Summerschool over nabijheid als theologisch concept weer op. Hoe minder fysieke presentie mogelijk leek in het omgaan met elkaar, hoe meer de presentie van God in Christus en het gelovig present zijn van mensen bij en voor elkaar zich als vraag opdrong...
Enkele decennia geleden was ik te gast bij een evangelisch-reformatorische studentenvereniging om daar een lezing te houden. Voorafgaand aan mijn lezing was er een avondgebed, waarvoor ik ook was uitgenodigd. Ik vind dit een mooie gewoonte: zo’n avond beginnen met gezamenlijk zingen, bidden, uit de Bijbel lezen. Na afloop van dat avondgebed werd er gecollecteerd ‘voor de zending in België.’ Tot mijn stomme verbazing werd daarbij vermeld dat nog geen vijf procent van de Belgen christen was, dus dat er bijzonder veel behoefte was aan het Evangelie beneden onze zuidgrens. Tegen mijn gewoonte in heb ik geen donatie gedaan aan de collecte. In plaats daarvan heb ik aan het begin van mijn lezing uitgelegd dat er in België nogal wat katholieken wonen, dat katholieken niet geheel hetzelfde zijn als heidenen, en dat het nog maar de vraag is of je onder katholieken zending moet bedrijven.
Het was een uitdagende uitnodiging om als rooms-katholiek theoloog en pastor te reageren op ‘het tekort van de Reformatie?’. Dat vraagteken stond er niet voor niets. Het ging om een serie colleges aan de Theologische Universiteit Kampen waarin die vraag open en nieuwsgierig centraal stond. In mijn bijdrage zouden dan de sacramenten en het belang ervan centraal moeten staan. Als ik de tekst van mijn korte (video) college nu teruglees, waarin ik aandacht besteed aan de centrale categorieën van de sacramenten theologie zoals gelaagdheid en transparantie en de klassieke definitie – ‘zichtbaar teken van onzichtbare genade’- ‘uitpak’, vallen mij drie punten op die te maken hebben met wat ik ‘oecumenische communicatie’ zou willen noemen. Punten die ik - bewust of onbewust - gehanteerd heb in een betoog dat niet alleen informeren wil, maar ook overtuigen.
Enige tijd geleden stond er in het Nederlands Dagblad een mooie column van Bart Jan Spruyt over de middeleeuwse antifoon Media vitae in morte sumus - Midden in het leven zijn wij in de dood en Luthers ‘evangelische’ omkering daarvan: Midden in de dood zijn wij in het leven. Daarmee is inderdaad trefzeker onder woorden gebracht waar het in het evangelie om gaat. Zo is een boetelied een troostlied geworden, waar wij, nu er een pandemie over de wereld raast die al aan meer dan twee miljoen mensen het leven heeft gekost, troost uit putten. Maar er is meer over dit lied te zeggen.
Oecumenisch Forum voor Katholiciteit
p/a Oud-Katholieke Kerk van Nederland
Koningin Wilhelminalaan 3
3818 HN Amersfoort
info@forumkatholiciteit.nl of
via het contactformulier