Enkele fundamentele aspecten die onderbelicht zijn
lezing door Prof. Dr. R. Boon uit Amsterdam gehouden tijdens de vergadering van de Liturgische Kring op 22 maart 2010 in de Bergkerk te Amersfoort.
Katholiciteit in beeld en symbool
Bij de woorden “katholiek” en “katholiciteit” denk ik onwillekeurig aan Vezelay, Autun, Chartres, Amiens, Reims. Het zijn monumenten van universaliteit, alomvattendheid, inclusiviteit. Wie zo’n kathedraal betreedt of zich bevindt onder de hoog oprijzende gewelven, ontmoet een overweldigend ikonografisch geheel op de muurvlakken, zowel binnen als buiten. Een continuüm van gestalten en voorstellingen representeert het menselijk bestaan, het dagelijks bedrijf, wetenschap en techniek, de kunsten, deugd en ondeugd, de wereld der volken, fauna en flora, de hemelsferen, de machten der duisternis.
Dit continuüm is opgenomen in de gang van de bijbelse heilsgeschiedenis en van het spoor, dat de Evangelieverkonding door de wereld trekt. Het perspectief waarin het continuüm is geplaatst, is de voleinding der tijden. Aan dit eschatologisch perspectief heeft het middeleeuwse Westen een treffende uitbeelding verleend. In menige kathedraal en abdijkerk hing een enorme kroonluchter, beeld van het Nieuwe Jeruzalem: een kring met twaalf torens waarin de profeten zijn opgesteld, en twaalf poorten met de gestalten van de apostelen. Op de tinnen van de muur stond een menigte kaarsen. Op de nog bestaande luchter in de beroemde achthoek van de dom te Aken lezen wij: “Hier wordt gij, Jeruzalem, hemels Sion, tent van onze vrede en hoop van zalige rust, in beeld gebracht, Johannes, discipel van Christus’ liefde en heraut des heils, aanschouwde u, eeuwige stad, die de mond der vaderen, de profeten en de schare der apostelen in het geloof met woord en daad hebben verkondigd, fonkelend neerdalende uit de verten van lichtende sterren, glanzend van louter goud en schitterend van edelgesteente. ” Schijnbaar zwevend boven de altaarruimte symboliseerde de luchter met zijn kaarsengloed de ontmoeting van hemel en aarde in de viering van de heilgeheimen, een voorsmaak van de renovatio mundi. Nu begrijpen wij waarom in het ikonografisch continuüm het universum, geheel de wereld van mens en medeschepsel, vertegenwoordigd is. Het is de verheerlijking van zijn schepping, die de Eeuwige op het oog heeft. Wat wij buiten en binnen de middeleeuwse kathedraal bewonderen, is een alomvattende doelgerichte visie, welke schril contrasteert met het vertoon van chaotische versplintering, dat oprijst uit wat doorgaat voor de moderne westerse cultuur. Die majestueuze monumenten herinneren ons aan een ver verwijderd, ons vreemd geworden tijdperk uit ons cultureel verleden. Kunnen wij nog iets van die wereld vol symboliek aanvoelen, begrip ervoor opbrengen, ons enigszins erin verplaatsen? Wij ervaren de grootste romaanse en gotische scheppingen zonder meer als imposant. Zouden wij ons verdiepen in hun ikonografische rijkdom, wij zouden zeker erdoor worden gefascineerd. Wellicht zouden met de fascinatie ook gevoelens worden gewekt van nostalgie, zelfs van jaloezie. Schuilt soms in een gefragmentariseerde secularistische cultuur het scheppende vermogen tot een visionaire conceptie van een spirituele grootsheid, vergelijkbaar met die van een de middeleeuwse kathedraal? Ter beantwoording vraag: vergelijk de skyline van onze steden met het silhouet van elke willekeurige stad in het Europa van ongeveer anderhalve eeuw geleden. En trek je conclusies! De wereld van de moderniteit moge ervan overtuigd zijn, dat die hooggestemde middeleeuwse spiritualiteit, als reliek uit een “voorwetenschappelijke” periode, allang is bijgezet in een cultuurhistorisch rariteiten kabinet. Toch zou het een kapitale vergissing zijn om te menen, dat met zo’n cultuurhistorische “opschoning” ook de fundamentele noties zouden zijn opgeruimd, die het draagvlak hebben gevormd van een katholiciteit in beeld en symbool; zoals wij dit nog steeds kunnen ontcijferen, tot onze geestelijke verrijking, in centra van oude Europese cultuur.
Drie fundamentele noties zijn ontleend aan een katholiciteit waarvan de Bijbel als het ware doordrenkt is.
De katholiciteit van de Bijbel
In zijn voorkomen is het Oude Testament een toonbeeld van katholiciteit in de zin van inclusiviteit. De boeken van het Hebreeuwse Bijbel zin concentrisch gerangschikt: Torah in het midden, daaromheen de kringen van Profeten en Geschriften. In die opstelling staan de bijbelgetuigen bijeen. Hun woorden zijn zoals zij zelf zijn: onderling verschillend, soms contrasterend, zoals hun unieke persoonlijkheden onderling verschillen en contrasteren. Maar unaniem zijn hun getuigenissen gericht op een en hetzelfde middelpunt: de “Enigheid” van de Eeuwige, Schepper en Onderhouder van hemelen en aarde, de HERE God van Israël. Overeenkomstig haar strekking is de Torah universeel, want zij was bedoeld als Torah-ha-‘adam, dus voor geheel het mensdom. De stem van de Eeuwige verdeelde zich in zeventig stemmen, d.w.z. in alle talen, die op aarde gesproken worden, zodat alle volken de woorden konden verstaan (Sjemoth Rabbah v.9). Toen Israël het land van belofte binnentrok, waren de woorden van de Torah in zeventig talen gegraveerd in de stenen van het altaar op de Ebal (Bab.Talm.Sot.36a). In de Torah liggen de zeven universele geboden besloten voor alle geslachten van Noach.
Hoe inniger wij vertrouwd geraken met de Bijbel, des te dieper groeit ons inzicht in zijn inclusiviteit, zijn universaliteit. Wij herkennen erin het menselijk bestaan in zijn veelkleurige aspecten, de universeel-menselijke en die van de enkeling. Wij horen van de hemelen en de hemelse heirscharen. Maar de blik is vooral gericht op de aarde “mitsgaders haar volheid” (Ps.24:1), de wereld van de volken waarin de verbondsgeschiedenis zich afspeelt tussen de Eeuwige en het volk van zijn verkiezing. Het menselijk bedrijf in al zijn bontheid; politieke strategie, nationaal en tussen de naties; maatschappelijke problematiek: het passeert allemaal de revue. Maar ook valt het licht op de enkele mens met het lief en leed van iedere dag, de intimiteit van huis en haard, de verborgenheden van het persoonlijke hart.
Universeel en individueel gaan onafscheidelijk hand in hand. Daarbij neemt het individuele het universele bij de hand. Anders gezegd: de Bijbel ziet op de persoonlijke communicatie met de ander – met de medemens, met de Eeuwige – om langs deze weg te komen tot een begrijpen van de wereld waarin wij ons bevinden.
Katholiciteit in de Bijbel
Het begint met het eerste woord van de Schrift “Be-ré-shith”, corresponderend met de term “be-’acharith ha-ja-,im”, in den beginne – tot in lengte van dagen. De wereld is niet van eeuwigheid, zonder begin, zonder bestemming. In de bijbelse heilsgeschiedenis worden de tijden van begin en einde gevuld met “God sprak……en het geschiedde”. “Tijd” is het temporeel aspect aan het gebeuren van Gods scheppingswoorden. Aan het einde van het scheppingsverhaal (Gen. 2:2) wordt de bestemming van de wereld onthuld. De Eeuwige zal zijn schepping volmaken door een laatste scheppingswerk. Dat zal de sabbatsvrede zijn (Be-réshith Rabbah x9). Iedere sabbath is dan ook een belofte van dit goddelijk volmaken.
Gods verbondsgeschiedenis met zijn volk Israël wordt ons verhaald als een opeenvolging van zijn beloften en hun vervulling, een continuüm, dat alle eeuwen omvat. In dit continuüm staat het Exodusverhaal, exemplarisch voor Israëls uitreddingen in latere tijden. Keren wij een ogenblik terug van dit verhaal naar het begin van Genesis. De Babylonische Talmoed laat de verlossing uit de duisternis van Egypte plaatsvinden in de maand Nisan, de maand waarin de wereld werd geschapen (Rosh ha-shanah 11a). Het jaarlijks gedenken van die verlossing als feest van het licht ten leven is tevens gedachtenis aan de schepping van het licht (Gen 1:3). Het Exodus-thema wordt geprojecteerd op geheel de schepping. “Dag Een” van de schepping (Gen 1:5) blijkt zich uit te strekken tot in de volgende morgen. Volgens klok en kalender eindigt de dag niet met het invallen van de nacht. Het daglicht wijkt voor het nachtelijk duister. Zo zal ook het licht van ons aardse leven gedoofd worden in de duisternis van de dood. De Eeuwige benoemt de duisternis “nacht”. Wat duisternis betekent, lezen wij in vers 2: “tohoe-wa-behoe”, het tegendeel van wat leven mogelijk maakt. Met de benoeming van de duisternis stelt de Eeuwige aan haar paal en perk. Zij moet wijken voor het aanbrekende licht van de nieuwe dag. Het leven wordt niet verzwolgen door de dood. Met het voortduren van Dag Eén door de nacht heen tot aan de morgen van de tweede dag wordt erkend, dat de duisternis in ons leven, is opgenomen. Maar voor het leven geldt het psalmwoord: ….voor U (de Eeuwige) heerst in het duister geen duister: lichtend is de nacht als de dag, de duisternis is gelijk licht (Ps. 139:12, versie Gerhardt/V.d. Zeijde). Sinds die eerste scheppingsdag draagt elke dag in zich de belofte van een nieuwe dag; biedt daarmee een verder reikend perspectief: uitzien naar hetgeen in de Bijbel “nieuwheid des levens” wordt genoemd.
De Paasbelofte waarmee de Bijbel op de eerste scheppingsdag inzet, wordt op een uitzonderlijke wijze vertolkt in Jezus’ verheerlijking op de berg (Mt. 17, Mc. 9, Lc. 9). Het verhaal volgt op Jezus’ lijdensaankondiging (Lc. 9:22) en gaat vooraf aan de “uittocht” (“exodus”), Hem door Mozes en Elia aangezegd, die Hij moest volbrengen in Jeruzalem (Lc. 9:31).v Nog vóór kruis en graf plaatst het licht van de Paasmorgen Jezus in de heerlijkheid van zijn opstanding. Het Taborlicht bevestigt de vervulling van de belofte, dat in Christus, het mens geworden Woord Gods, het geschapen-zijn van de mens naar Gods beeld en gelijkenis zal worden hersteld. In dat herstel deelt geheel de schepping: “Mundi renovatio. Nova parit gaudia. Resugenti domino. Conresurgunt omnia.” (Adam van St. Victor – gezang 202). In het licht van Tabor maakt het “media in vita in morte” plaats voor een “media in morte in vita sumus”. Universeel en inclusief zijn de toekomstvisioenen van de messiaanse tijd. Onder de volken ontstaat een geestelijk reveil. Een ontelbare schare van pelgrims begeeft zich op weg naar Jeruzalem; een toekering van de heidenwereld tot aanbidding van de Eeuwige (Jes. 2: 3,4, Zach. 8:20-23). Jeruzalem, moederstad der volken. “Majesteitelijk draagt gij uw naam: de stad Gods. Ik tel Rachab en Babel als bij mij behorend, en zie: Filestea en Tyrus, ook Nubië: één die dààr is geboren” (Ps. 87 Gerhardt/V.d. Zeijde). Allen zullen daar hun geestelijk thuis vinden. Want de Eeuwige verwelkomt hen met de woorden: “Mijn huis zal huis van gebed heten voor alle volken” (Jes. 56:7). Als apotheose van deze profetieën verschijnt aan het eind van de Bijbel het visioen van “de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem” (Openb. 21), dat we eerder hebben ontmoet in de symboliek van de luchters met hun kaarsengloed.
In de paragraaf over de katholiciteit van de Bijbel hebben wij opgemerkt hoe in de Schrift universeel en individueel onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn; waarbij het individuele als het ware uitgangspunt is voor het universele. “Laat ons ‘Adam’ maken………” (Gen. 1:26). ‘Adam’ als meervoud: mensen. ‘Adam’ is man en vrouw tezamen, mens en medemens. Maar ook geheel het menselijk geslacht, de “toledoth ‘Adam”, de geslachten van Adam (Gen. 5:1) de volken altegader. ‘Adam’ is de mens als deel van een geheel, als individu de mensheid vertegenwoordigend. Maar ook op individuele wijze deelhebbend aan het mens zijn, aan het menselijk bestaan. Nadat Adam met het benoemen van de dieren naar hun aard hen heeft “geïnterpreteerd” (Pesigt Rabbati XIV 10, op Gen. 2:20), vraagt de Schepper hem: “En jij, hoe heet jij?” (Bemidbar Rabbah XIX 3). Het is de Eeuwige, die met deze vraag in ons het bewustzijn heeft gewekt mens te zijn met een eigen naam, d.w.z.: met individualiteit, persoonlijkheid.
De onafscheidelijkheid van individueel en universeel in het mens-zijn wordt bekrachtigd in Jezus als de “nieuwe Adam” (I Kor. 15: 22, 45). Het apostolisch getuigenis betrekt bovendien in het Christus-geheimenis (Kol. 1:25, 26; 2:2; 4:3) het alles omvattende van een schepping in verwachting van haar verheerlijking (Joh. ; Kol. 1:15, 20; Hebr. 1:2, 3; Openb. 1:18; 21:5).
Enkele pertinente vragen
Groots was de middeleeuwse conceptie van katholiciteit. Maar zij behoorde tot een cultuur met een voor-wetenschappelijk wereldbeeld. Zoiets is in het licht van de moderne wetenschap een fraaie poëtische illusie. Maar nu de bijbelse katholiciteit, zoals deze in enkele markante voorbeelden geschetst is. Hebben wij ook hier te maken met een illusie, gekoesterd in een verleden, dat temporeel en cultureel nog veel verder van ons verwijderd is dan de westerse Middeleeuwen? Over apocalyptische uitspraken in de Bijbel zullen onze secularistische tijdgenoten meewarig de schouders ophalen. Onwaarschijnlijk is, dat in multiculti-kringen buiten de synagoge en kerk belangstelling bestaat voor eschatologische aspecten aan de bijbelse verkondiging. Binnen de kerken zullen velen moeten erkennen, dat de wereld daarbuiten hun denken, gevoelen en geloven beïnvloedt, misschien meer dan zij zich ervan bewust zijn. Zullen zij, desondanks, in hun geloof zich betrokken blijven weten bij wat kan worden gerekend tot de kern van de bijbelse toekomstverwachting? In aanmerking komen de profetieën van heil voor Israël en de volken, de verlossing van een schepping in barensnood, het hopen op en verwachten van wat in het Paasevangelie wordt toegezegd, het uitzien naar een wereld waarin gerechtigheid en vrede zullen heersen. Als nu dit geloven in de bijbelse toekomstverwachting wankelt door aanvechting of kwijnt door geestelijke dorheid, zou dan niet de tijd zijn aangebroken om versterking in het geloven te zoeken in een volhardend deelnemen aan de eredienst? Op zoek naar een geïnspireerde en inspirerende liturgie; een viering waarin men zich opgenomen weet in het deel hebben aan de heilsgeheimen, waarin men al biddend en zingend met de vierende gemeente wordt meegevoerd in hopen en verwachten van wat profeten en apostelen ons voor ogen stellen: een bijbelse katholiciteit.
In onze huidige samenleving is “religie” vooralsnog een “hot item”. Christenen behoren erop voorbereid te zijn om bij ontmoetingen met secularistische of multireligieuze kringen naar hun geloof te worden bevraagd. Het is te hopen, dat zij dan niet op een apologetische of evangelisatorische tour gaan, maar vóór alles proberen zich te verplaatsen in de levens- en wereldbeschouwing van de ander en ontvankelijk zijn voor de existentiële levensvragen van hun gesprekspartner. Pas dan zal het mogelijk zijn om iets kwijt te kunnen van de hoopvolle vergezichten, die een bijbelse katholiciteit opent.