De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest zij met u allen.
2 Korintiërs 13: 13
De Grieks-orthodoxe theoloog Johannes Zizioulas (*1931) heeft erop gewezen dat ‘gemeenschap’ een fundamenteel begrip is om over mensen te spreken, ook over mensen als persoon. In onze tijd vragen moderne mensen telkens om respect voor iemands ‘persoonlijke identiteit’. Het christelijk denken wil echter onderstrepen dat iemands identiteit tenminste door anderen binnen een gemeenschap herkend en ook herkend dient te worden. Het christelijk geloof meent dat ten diepste onze identiteit bij God erkenning behoeft. Een erkenning die voor gelovigen dan ook een geschenk is: een geschonken identiteit. Deze geschonken identiteit bestaat uit een netwerk waarin gelovigen elkaar als familie zien en met elkaar omgaan als familie van de Heer. Wij noemen dat de ‘gemeenschap der heiligen’. Daarmee bedoelen we niet alleen de gelovigen hier en heden, maar ook de gelovigen die ons eertijds zijn voorgegaan en bovendien de gelovigen die na ons komen. Dit duizelingwekkende netwerk van relaties omspant alle tijden en plaatsen, ook die wij niet kunnen overzien, maar waarvan we geloven dat het zich als geheel wijds voor Gods aangezicht ontvouwt. Daarom kunnen wij onszelf nooit als autonoom persoon beleven of poneren. Menszijn is leven in een netwerk van relaties, dat ten diepste gegrond is in God, die in zichzelf gemeenschap is: Vader, Zoon en heilige Geest. Deze goddelijke gemeenschap staat model voor onze kijk op de menselijke gemeenschap: mensen zijn bedoeld om een liefdevolle omgeving te vormen voor elkaar.
Dat zien we geïllustreerd in de icoon van de heilige Drie-eenheid, geschilderd door Andrej Rublev. We zien drie personen van de een naar de ander kijken, om tenslotte de toeschouwers – en dat zijn wij – uitnodigend aan te kijken om de avondmaalskelk ter hand te nemen en samen deel te krijgen aan de gemeenschap met de drie-enige God. Dat vieren wij op Pinksteren: dat wij als lidmaten van het ene lichaam van Christus deel mogen uitmaken van het netwerk van God.
Naar Luco van den Brom, Netwerken met God, Woord en Dienst, februari 2015
De leden van het Oecumenisch Forum voor Katholiciteit wensen alle lezers van de Nieuwsbrief een vreugdevol en inspirerend Pinksterfeest!
Ward Cortvriendt
Henk Gols
Barend Kamphuis
Lieske Keunung
Hans Kronenburg
Idelette Otten
Marcel Sarot
Henk Schoon
Hans Uytenbogaardt
Joris Vercammen
Theodoor van der Voort
In het onlangs verschenen boek Flirten met Rome (Buijten & Schippereijn, Amsterdam) onder redactie van Almatine Leene wordt aandacht gevraagd voor het gesprek tussen Rome en de Reformatie. ‘Protestanten naderen katholieken’, zo luidt de ondertitel. Het is een interessante bundel geworden, waarin negen protestantse auteurs schrijven over wat hen boeit c.q. ‘raakt’ in het rooms-katholicisme. Ik ga daar niet op in, maar wijs er wel op dat ook in dit boek weer het woord katholiek als vanzelfsprekend geïnterpreteerd als rooms-katholiek.
Dat blijkt niet alleen uit de titel en de ondertitel, maar ook uit de artikelen in het boek zelf. Steeds weer wordt er gesproken over protestanten en katholieken, terwijl het vrijwel uitsluitend gaat over ervaringen van protestanten met de traditie van de rooms-katholieke tak van de Catholica. Ik heb daar in geen enkele recensie een kritische opmerking over gelezen, maar als lid van het OFK, dat aandacht vraagt voor het katholiek gehalte van alle christelijke kerken, mag ik dit misverstand wekkende punt niet verzwijgen. De hoofdtitel van het boek, Flirten met Rome, heeft overigens wel de kritiek – om niet te zeggen: de woede – gewekt van Bram van de Beek. In het ND van 24 maart j.l. schrijft hij dat het niet gaat om vrijblijvend flirten, maar om de vraag: willen wij ons met elkaar verzoenen? ‘De kerk is onze moeder. Met je moeder ga je niet flirten. Als je een breuk hebt met de moeder verlang je alleen naar verzoening.’ De uitdrukking ‘flirten’ deugt volgens Van de Beek ook daarom niet, omdat de kerk het lichaam van Christus is. ‘Er zijn armen en benen afgerukt. De metafoor van het flirten slaat dan nergens op’. Het enige wat ons te doen staat is ‘zo snel mogelijk te hechten, voordat het lichaamsdeel afsterft of zelfs het hele lichaam doodbloedt’. Dus terug naar Rome!
Dat de traditionele ‘terug naar Rome’ – denkwijze behalve door Bram van de Beek ook door andere protestantse theologen wordt voorgestaan, is me duidelijk geworden uit de lezing van het vorig jaar verschenen proefschrift van de orthodox-gereformeerde predikant Eric Bouter. Zijn boek draagt de titel Geloven op Gezag (Boekencentrum Academic, 2016) en het gaat over de relatie tussen typisch protestantse theoloog Oepke Noordmans (1871-1956) en de even typisch rooms-katholieke theoloog John Henry Newman (1801-1890),
Bouter stelt dat het protestantisme niet in staat is geweest de eenheid te bewaren, omdat het uiteindelijk de persoonlijke mening boven het gezag van de Kerk stelt. ‘500 jaar Reformatie, waarin ieder zich beriep op de Bijbel of op een aanwijzing van de Geest, hebben laten zien dat we niet zonder het gezag van Rome kunnen’, aldus de auteur in een interview met het RD. Hij concludeert dan ook: ‘Mede door de vergelijking van Noordmans en Newman ben ik tot de overtuiging gekomen dat Rome de kerk is die aan de wereld is gegeven. Zoals met alle hervormingsbewegingen moet ook het goede van de Reformatie dáár worden binnengebracht’.
Op 10 mei j.l. presenteerde de journalist-theoloog Klaas van der Zwaag, zijn tweedelige studie Reformatie vandaag. 500 jaar Hervorming in de context van het debat met Rome en nieuwe vormen van doperse radicaliteit (De Banier, 2017). De presentatie vond plaats in de neogotische kapel van het Hoornbeeckcollege (een voormalig klooster), te Amersfoort.
Zoals de titel aangeeft wil auteur niet flirten met Rome, hij denkt er ook niet over terug te keren naar de Moederkerk, hij wil een debat – en een stevig debat ook! Dat bleek ook tijdens de presentatie: ondanks alle veranderingen ten goede zijn de verschillen met Rome zo groot, dat eenwording met Rome er voor de wederkomst van Christus niet in zit. Toch moet het debat (in het boek meestal afgezwakt tot ‘gesprek’) met Rome volgens de auteur worden voortgezet. Intussen zaten de aanwezigen onder het toeziend oog van de grote heiligen uit de traditie van de Catholica, zoals Augustinus, Ambrosius, Martinus, Benedicctus en Thomas van Aquino: hun afbeeldingen in de glas-in-loodramen van de kapel keken die avond welwillend op ons neer. En we zongen twee zeer katholieke liederen: ‘O God, die droeg ons voorgeslacht’ (liedboek 90a) en ‘De kerk van alle tijden’ (liedboek 968, onder de titel ‘De ware kerk des Heren’). Hoewel Van der Zwaag niet veel affiniteit heeft met het OFK, wil hij toch katholiek denken. Dat blijkt duidelijk uit stelling 38 van zijn 95 stellingen die hij achterin zijn boek heeft opgenomen: ‘De belijdenis van de katholiciteit van de kerk is ook voor de kerken der Reformatie onopgeefbaar. De kerk is katholiek of zij is niet, zij is oecumenisch in de goede, Bijbelse zin van het woord, opdat zij één zijn (Joh.17:11)’.
Een mooi voorbeeld van een goed gesprek is de dialoog tussen lutheranen en rooms-katholieken enerzijds en lutheranen en gereformeerden anderzijds. De oecumenicus Leo Koffeman schreef daar een instructief over in het tijdschrtift Kerk en Theologie (april 2017).
Een belangrijk thema in deze dialoog is de betekenis van de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie c.q. het avondmaal. Rooms-katholieken plachten die nogal massief ontologisch op te vatten (Christus is ‘werkelijk’ aanwezig in de eucharistie), gereformeerden vervielen uit reactie op Rome in een soort spiritualisme (Christus is op geestelijke wijze present), terwijl de lutheranen een middenweg bewandelden (Christus is ook na zijn hemelvaart werkelijk aanwezig in, met en onder de elementen van brood en wijn). Deze leerstellige verschillen zijn historisch bepaald en dankzij een intensieve dialoog overwonnen. Men heeft elkaar gevonden in de belijdenis dat de gekruisigde en opgestane Christus zichzelf present stelt in de handeling van het eten van het brood en het drinken van de wijn. In feite gaat het hier, aldus Koffeman, om een nieuw verstaan sacramentaliteit. Gewoon brood en gewone wijn worden ‘omgezet’ (getransformeerd), in dienst genomen, om te verwijzen naar Christus.
Dit katholieke (bijbelse!) besef vraagt onder om een liturgie waarin de presentie van de Opgestane op herkenbare wijze tot uiting komt, om een taal die niet primair ‘uitlegt’, maar evocatief is, een geheim oproept. Niet alleen bij protestanten, ook bij rooms-katholieken mankeert het daar nogal eens aan. Men wil alles ‘uitleggen’. En dan citeert Koffeman Herman Finkers, die naar aanleiding van de door hem ontworpen missa in mysterium in Trouw opmerkte: ‘In de vieringen zoals die in de meeste katholieke kerken van ons land worden gehouden, ligt de nadruk te veel op het begrijpelijk maken van dingen, te weinig op het mysterie. En zo ontstaat een bijna protestantse viering. Het feit dat het allemaal te begrijpen moet zijn, is het loslaten van de katholieke gedachte. In de katholieke kerk heeft eigenlijk een reformatie plaatsgevonden waarin men de Bijbel en de uitleg daarvan meer centraal stelt en het mysterie minder. (…) Centraal in de rooms-katholieke kerk staat het Mysterie. Het leven is een geheim. Dat is een wijsheid waar niemand aan kan tornen. Nogmaals: ik vind protestanten hartstikke goed en fijn. Ik heb ook wel eens deelgenomen aan het avondmaal bij protestanten. Het is voor een keertje best wel leuk – het zijn toch geloofsgenoten – ze drukken het alleen heel anders uit. Zij willen er wijzer van worden, iets leren. En dat is natuurlijk iets anders dan het eren van het Geheim achter alle dingen.’
In zijn oecumenelezing van 18 januari j.l. ging de rooms-katholieke theoloog Hendro Munsterman nog verder. Aansluitend bij paus Franciscus in zijn Evanglii Gaudii stelde hij dat het er in het oecumenisch gesprek niet slechts om gaat informatie over de ander te krijgen, maar om ‘te oogsten wat de Heilige Geest in de ander als gave ook voor ons heeft gezaaid’.
Munsterman interpreteert deze uitspraak als volgt: ‘In zekere zin zou men hier kunnen spreken van ecclesiologisch-oecumenische perichorese (een term afkomstig uit de dogmatische bezinning op de drieëenheid, J.K.). Net zoals volgens de drieëenheidsleer elk van de drie personen in de andere twee aanwezig is, zo is ook het protestantse in de katholieke traditie aanwezig, en het katholieke in het protestantse’. Deze perichorese is in ontwikeling. Zij is groeiend. Maar onstopbaar. Het gaat om de voortgaande wederzijdse doordringing van onze tradities. Dat perichoretisch denken betekent dat wij anders over onszelf en de oecumene moeten leren denken: de protestantse en katholieke traditie staan niet slechts tegenover elkaar, verhouden zich zelfs niet tot elkaar. Beide tradities zijn zozeer met elkaar verweven dat we moeten zeggen dat de katholieke traditie binnen de de protestantse traditie is, en de protestantse traditie binnen de katholieke. Het aanvaarden daarvan, het doorgronden ervan, het onderscheiden (op ignatiaanse wijze) ervan – en dat alles in de Geest – schept nieuwe perspectieven’. De vraag aan mijzelf wordt dan: ‘wat heb ik van de ander geleerd? Waar kan ik mijn medechristenen dankbaar voor zijn? Wat heb ik nog te ontvangen en waarom blokkeert er nog iets in mij?’. Voor het oecumenisch gesprek betekent dat volgens Munsterman, dat we geen nieuwe kerk moeten willen beginnen, want de kerk is niet van ons, ze is creatura verbi, schepping van het Woord, of ook: mysterie, gemeenschap, communio. Het betekent ook niet de oude kerk herstellen in de zin van terugkeer-oecumene. Het betekent de katholieke traditie binnen de protestantse tradities leren herkennen en omgekeerd. Wat daarvoor allereerst nodig is, is zelfkritiek en openheid voor de ander.
Ik geloof dat Munsterman gelijk heeft: het doel van de oecumene is de katholieke traditie binnen de protestantse traditie ontdekken en omgekeerd. Maar om misverstand te voorkomen zeg ik het liever iets precieser: het gaat erom dat we als protestanten en rooms-katholieken bij elkaar de katholieke onderlaag van de van de christelijke geloofstraditie ontdekken. Dat is mooi gezegd, maar hoe werkt dat in de praktijk? Met die vraag in mijn achterhoofd heb ik de laatste tijd de kerkelijke pers gelezen. En tot mijn verrassing kwam ik een aantal interessante voorbeelden tegen van protestantse theologen die er blijk van geven dat ze de katholieke laag van de christelijke geloofstraditie ontdekt hebben. Ik geef drie voorbeelden, over de katholiciteit van respectievelijk het monumentale kerkgebouw, de avondmaalsviering en de liturgie.
Ter afsluiting (en min of meer als samenvatting) geef ik de lezers van de Nieuwsbrief graag iets door uit het fraaie artikel ‘Wij zijn ook katholiek’ van Henk Gols, verschenen in Tijdschrift voor Geestelijk Leven (TGL) 2017, nummer 1.
Henk Gols is predikant van de Protestantse Kerk in Nederland, oblaat van de Benedictijner St. Willibrordsabdij te Doetinchem, voorzitter van de Liturgische Kring en lid van het Oecumenisch Forum voor Katholiciteit. Hij ademt dus in verschillende geloofstradities, maar ervaart dat niet als een probleem, integendeel: ‘omdat ik katholiek ben, kan ik zowel protestants als benedictijns zijn’. Hij is dan ook niet een renegaat die zijn protestantse verleden achter zich heeft gelaten. Met respect schrijft hij over de soberheid van de protestantse liturgie: ’Het protestantse mijden van versiering en liturgisch ceremonieel is een ode aan het Woord.’ (…) En: ‘De reformatie was een poging om de eenvoud en de blijdschap van het evangelie terug te vinden’. Maar hij zegt er wel bij dat die poging niet nieuw was: ‘Naar die eenvoud en blijdschap waren al eerder onder anderen monnikenvader Benedictus van Nursia, de kartuizervader Bruno, Franciscus van Assisi, Hadewijch en Beatrijs op weg gegaan. Vanuit het veel te vele zochten zij zich een weg naar het ene dat er toe doet’. Soberheid is dus niet per definitie protestants. Maar Gols is er wel blij mee dat protestanten na het snoeien van het teveel aan liturgisch ceremonieel allerlei riten en gebaren uit de oude kerk hebben teruggevonden. ‘Als protestanten zalven wij weer onze dopelingen, alsook onze zieken en stervenden. Wij zegenen onze huizen. Ontsteken een kaars bij een icoon. Maken een kruisteken. Laten wierook opstijgen in het gemeenschappelijk avondgebed. Protestantse bezoekers van het klooster zie ik met de monniken meebuigen tot ‘eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. In het eucharistisch brood ontvangen ook zij de tegenwoordigheid van de levende Heer – brood en wijn zijn voor hen teken en presentie ineen’. Protestant zijn is voor Henk Gols een voorlopige positie. ‘Het gáát om het geheel van de kerk, die zich steeds weer moet hervormen wil zij zichzelf blijven’ (…) ‘Ik belijd dus dat mijn kerk ouder is dan de Reformatie. Luther en Calvijn zijn schakels in een langere keten. (≠400) is mijn bisschop, Benedictus (≠500) mijn kloostervader, Gregorius de Grote (≠600) mijn paus, Beatrijs van Nazareth (13e eeuw) is de vrouwe die mij inwijdt in de Minne, Ruusbroec (14e eeuw) leidt mij binnen in de mystieke vreugde, Johannes van het Kruis (16e eeuw) is al eens mijn gids geweest in donkere nacht. Ik ben een katholieke protestant, die tot de Kerk behoort’.
Oecumenisch Forum voor Katholiciteit
p/a Oud-Katholieke Kerk van Nederland
Koningin Wilhelminalaan 3
3818 HN Amersfoort
info@forumkatholiciteit.nl of
via het contactformulier