Het doel van Christus is
mensen van alle tijden en plaatsen, van alle rassen en standen
door de Heilige Geest
in een organische en levende eenheid in Christus samen te brengen
onder het universele vaderschap van God.
Deze eenheid is niet louter een uiterlijke eenheid,
maar heeft een diepere, innerlijke dimensie,
die wordt uitgedrukt in de notie katholiciteit.
Katholiciteit bereikt haar voltooiing
wanneer datgene wat God in de geschiedenis reeds begonnen is
uiteindelijk aan het daglicht treedt en vervuld wordt.
Omdat Christus voor álle mensen geleefd heeft, stierf en opstond
is katholiciteit het tegendeel van alle egoïsme en particularisme.
Katholiciteit is de eigenschap van de kerk waardoor zij haar volheid,
volledigheid en totaliteit tot uitdrukking brengt.
De kerk is en behoort katholiek te zijn in al haar delen
en in alle aspecten van haar leven, met name in de eredienst.
De leden van de kerk behoren haar zuiverheid en heelheid,
die de wezenskenmerken van de kerk zijn, te weerspiegelen.
Een maatstaf voor haar interne eenheid is,
dat gezegd wordt van de gelovigen
dat zij ‘één van hart en één van ziel zijn’ (Hand.4: 32; Pilipp. 2: 1-12).
Twee factoren spelen daarin echter mee:
de eenmakende genade van de Geest
en de nederige pogingen van de gelovigen,
die niet zichzelf zoeken, maar die verenigd zijn
in geloof, aanbidding en in liefde en dienst van Christus
terwille van de wereld.
Katholiciteit is een gave van de Geest,
maar evenzeer een taak, een roeping en een verplichting.
Uit De Heilige Geest en de katholiciteit van de kerk, rapport sectie 1 van de vierde vergadering van de Wereldraad van kerken, gehouden 4-19 juli 1968 in Uppsala, Zweden – dit jaar precies 50 jaar geleden.
De leden van het oecumenisch Forum voor Katholiciteit wensen alle lezers van de Nieuwsbrief een gezegend Pinksterfeest.
Wim van den Dool
Henk Gols
Lieske Keuning
Hans Kronenburg
Idelette Otten
Cristina Pumplun
Marcel Sarot
Henk Schoon
Hans Uytenbogaardt
Joris Vercammen
Theodoor van der Voort
Andreas Woehle
Op 20 maart j.l. zijn de leden van het OFK bij elkaar geweest voor een studiedag over de sacramentaliteit van de kerk. Centraal stond de inleiding van Dr Ton van Eijk over De Kerk als sacrament. Deze aanduiding heeft oude bronnen, toch is het een modern thema.
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw speelt het een rol in teksten van het Vaticaans Concilie (Lumen Gentium) en de Wereldraad van Kerken (Uppsala 1968).
Opvallend is dat protestanten er kritischer tegenover staan dan rooms- katholieken. Terwijl Lumen Gentium schrijft: ‘De kerk is als het ware het sacrament, dat is: teken en instrument van de de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht’, vermijden de documenten van Wereldraad het woord sacrament en spreken ze liever van de kerk als teken. Oorzaak van dit verschil is dat protestanten huiverig zijn voor een vereenzelviging van Christus met de kerk en dus voor de ontkenning van van haar zondigheid. In latere documenten van de Wereldraad zien we overigens dat de term mysterie gebruikt wordt als aanduiding van de kerk, en dan aangevuld met het woord teken. Het woord sacrament wordt vermeden. Van Eijk heeft er geen moeite mee de beladen term sacrament als aanduiding van de kerk op te geven – mits de term mysterie, aangevuld met teken gehandhaafd blijft. De kerk is meer dan een (menselijk) teken, zij heeft deel aan het (goddelijk) mysterie, zoals geopenbaard in Christus. De termen mysterie en teken tezamen geven de spanning aan tussen de goddelijke en de menselijke kant van de kerk: Christus is in de kerk aanwezig, zij is zijn lichaam, tegelijk is Hij haar Hoofd. Als zodanig gaat Hij haar ver te boven. De kerk deelt in het goddelijk heil, maar tegelijk is zij ook altijd een menselijke, historische gestalte, levend tussen hemelvaart en wederkomst. Ton van Eijk heeft ons zeer geholpen om meer zicht te krijgen op de sacramentele betekenis van de kerk en wij zullen de door hem genoemde inzichten zeker meenemen in onze voortgaande bezinning op de kerk.
Over toenadering tussen protestanten onderling, tussen lutheranen en rooms-katholieken in Finland en tussen lutheranen in Zweden en de oud- katholieken van de Unie van Utrecht.
Het jaar 2018 is een jubileumjaar in de oecumene: de Wereldraad van Kerken bestaat 70 jaar (opgericht in 1948) en de Raad van Kerken in Nederland bestaat 50 jaar (opgericht in 1968). Ook is het 50 jaar geleden dat de vierde vergadering van de Wereldraad van kerken in Uppsala gehouden werd. Was het doel van de oecumene aanvankelijk vooral het bevorderen van zichtbare, structurele eenheid (met als speerpunten de vragen rond ambt, sacrament en kerkvisie), de laatste jaren ligt het accent meer op de spirituele oecumene: het zoeken naar geestelijke verbondenheid tussen christenen over kerkgrenzen heen. Er zijn allerlei redenen voor die verschuiving (het veranderde tijdsbesef, de opkomst van de pinksterkerken en de charismatische beweging en de verzwakking van de traditionele kerken). Begrijpelijk, maar geen reden om het zoeken naar zichtbare eenheid te staken. Want hoeveel moois er ook te zeggen valt over de veelkleurigheid, diversiteit van de kerken en geestelijke erkenning, oecumene is meer dan dat.
De kerk is een lichaam, het lichaam van Christus (enkelvoud!) en dat lichaam heeft een structuur, een zichtbare gestalte. Het zijn de kerken van de katholieke traditie die daar steeds weer op hameren. En terecht. Er kan maar één kerk zijn: ‘wij geloven in de ene heilige katholieke en apostolische kerk’ (geloofsbelijdenis van Niceea). Daarom is het onze opdracht te werken aan de structurele eenheid van de kerk en de hete hangijzers van ambt en sacrament, die we al werkende tegenkomen, aan te pakken. De dooperkenning, waar veel kerken in ons land hun handtekening onder hebben gezet, is een stap in de goede richting. Maar het gesprek over zichtbare, structurele eenheid moet doorgaan. Op dit punt kunnen de Nederlandse kerken veel leren van de resultaten van enkele dialogen die de laatste jaren elders in de wereld gevoerd zijn. Ik noem er vier, in volgorde van de gradatie waarin zichtbare eenheid in beeld komt.
Een nieuw fenomeen is bezig de kerken te veroveren: de kerkproeverij. Een missionair project, ontstaan in Engeland en in 2017 in ons land geïntroduceerd door de Raad van Kerken. 450 kerken deden er aan toen mee, en voor dit jaar staat de kerkproeverij gepland voor het weekend van 15 en 16 september. Het is de bedoeling om dan zo veel mogelijk mensen uit de buurt uit te nodigen om mee te gaan naar de kerk. Kerken passen hun programma aan aan de gasten en proberen zo uitnodigend mogelijk te zijn. Vrijdag 7 april j.l. - in de paasweek - werd er in het KRO-NCRV-gebouw een inspiratiedag aan gewijd. De missioloog Stefan Paas hield een inleiding, waarin hij een soort ‘theologie van de uitnodiging’ presenteerde, min of meer onder het motto ‘Kom en proef dat de Heer goed is’ (Psalm 34:9).
In zijn lezing zegt Paas dat gastvrijheid wat anders is dan slimme trucjes bedenken om mensen te winnen. Het is een manier van zijn. En dan beschrijft hij wat dat concreet betekende voor zijn thuisgemeente, Via Nova in Amsterdam: ‘We hebben de hele kerk, de liturgie, de cultuur in de gemeente, de organisatie, de manier van leiding geven, de website, wat ook maar, doordacht en opgezet vanuit dit principe van gastvrijheid. We wilden een uitnodigende kerk zijn.’ Ook als er geen gasten zijn doet de gemeente alsof ze er zijn door b.v. kort de onderdelen van de liturgie uit te leggen, zodat de gasten begrijpen wat er gebeurt. Ook het zingen, bidden en collecteren wordt steeds zo aangekondigd en toegelicht, dat iedereen het begrijpt. Verder wordt er natuurlijk gegeten. ’Dat hoor je haast in elke nieuwere kerk: voor, tijdens en na de viering eet je met elkaar. En alle gasten zijn welkom. Voor hen neem je gewoon wat extra mee. Dus hou op met dat kopje koffie na afloop; zet een grote tafel neer en laat iedereen eten meenemen.’ ( ) Maak gasten deelnemer, op allerlei manieren. Laat het alsjeblieft een beetje lijken, al is het maar een beetje, op het feestmaal van de Heer. ’Kom en proef dat de Heer goed is’. Kerkproeverij, dat mag best een beetje op een restaurant lijken’.
Ik begrijp de bedoeling van de bedenkers van het project en in veel opzichten hebben ze gelijk. We zijn als kerken veel te gesloten en introvert. Maar is dit de weg, met name wat de liturgie betreft? Moet die echt zo laagdrempelig zijn, dat iedereen meteen kan aanschuiven, zoals in een restaurant? Zit daar toch niet het idee achter dat de kerk een volkskerk is of zou moeten zijn? Veronderstelt deelname aan de liturgie van de kerk in onze geseculariseerde cultuur niet een grondige, misschien wel jarenlange catechese? Ik denk aan de vroege kerk, waar de ongedoopten na de dienst van de Schrift de kerk moesten verlaten en de deuren dicht gingen (‘de deuren, de deuren’, riep de diaken!). Ik wil daar niet naar terug, maar het herinnert me wel aan de heiligheid van de eucharistie.
Al zijn er ook rooms-katholieken bij het project betrokken, er zit naar mijn besef een typisch protestantse manier van denken achter. Dat blijkt vooral uit wat Paas schrijft over het samen eten aan een grote tafel, voor, tijdens (!) en na de bijeenkomst. Bedoelt hij daarmee een eigentijdse vormgeving van de eucharistie? Ik denk van wel, al zegt hij het niet met zoveel woorden. Maar de zin waarmee hij zijn beschrijving van de maaltijd afsluit – ‘Kom en proef dat de HEER goed is’ – deed mij meteen aan de eucharistie denken. Het betreft hier namelijk een citaat uit psalm 34:9, een tekst die in de vroege kerk al werd toegepast op de eucharistie. Sterker nog, deze woorden worden geciteerd in de eerste brief van Petrus, een paaspreek gericht tot de pasgedoopten, die in de paasnacht voor het eerst aan de eucharistie hadden deelgenomen en die daarom door de schrijver ‘pasgeboren kinderen’ worden genoemd (zie 1 Petrus 2: 1-3). Maar die pasgeboren kinderen hadden wel een uitvoerige catechese achter de rug voordat ze mochten deelnemen aan de eucharistie… Kortom, toen ik op de zaterdag voor zondag Quasimodogeniti (= pasgeboren kinderen) het verhaal van Stefan Paas las, dacht ik bij het woord ‘kerkproeverij’ eerder aan de eucharistie in de paasnachtviering, die ik een week daarvoor meemaakte en waarin vier volwassenen toetraden tot de gemeente, dan aan gezellige maaltijd in een restaurant. Ik denk in elk geval dat het goed katholiek is om die twee uit elkaar te houden…
Eveneens in de paasweek las ik de column van Stijn Fens: ‘Ik gun de protestanten het ritme van de mis’ (Trouw, 7 april). Fens, die naar eigen zeggen ‘voor zover nog kerkelijk, zich meer aangesproken voelt door het katholicisme dan het protestantisme’, vertelt daarin hoe hij op Eerste Paasdag een protestantse dienst, waarin een vriend van zijn zoon belijdenis deed, beleefd heeft. De dienst werd bij gebrek aan een eigen kerkgebouw gehouden in een wijkcentrum. Er waren veel jonge gezinnen (‘die zie je bij mij in de kerk nauwelijks’), er speelde een bandje en ‘er stond een levensgrote beamer, die de orde van dienst bepaalde. Ik moest me wel overgeven aan dit bijna heilige apparaat, want een liturgieboekje kreeg ik niet’. Fens zingt niet mee, ‘want katholieken houden niet van samenzang, behalve als het om kerstliedjes gaat’. De belijdenis van de vriend van zijn zoon ontroert hem. Hij vindt het een mooie dienst, maar op een gegeven moment begint hij stiekum toch een beetje naar een katholieke kerk te verlangen. ‘Als er in een mis een stilte valt en je geest even weg wil, dan is er altijd het mysterie van het gebouw – van zichzelf expressie van geloof – dat jou in zijn armen sluit. In een protestantse kerk heb je in die situatie niet zo veel om op terug te vallen. Het kerkgebouw is, ook als je niet in een wijkcentrum zit, kaal en functioneel. Gods woord eist de ruimte op’. Naar mate de dienst vorderde, zocht de van huis uit katholieke journalist steeds meer naar een structuur: ‘ Waar ging dit naar toe? Naar welk hoogtepunt werd toegewerkt?’ Misschien de belijdenis, maar die was er niet elke zondag. En dan vervolgt Fens: ‘ Zoals ik de katholieken de samenzang van de protestanten toewens, gun ik de protestanten misschien wat meer het ritme van de katholieke mis, die in alle heiligheid voldoet aan de wetten van het theater’. Een behartenswaardige wens. Een wens die overigens – in theorie althans – al lang vervuld is. Want was het niet Dr G. van der Leeuw, de voorman van de liturgische beweging, die zijn studenten voorhield dat liturgie een vorm van theater is? En deze man was toch echt protestant, beter gezegd: hervormd! En wat de structuur van de liturgie betreft, wie het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland opslaat, ziet onmiddellijk dat de daarin afgedrukte orde van dienst de structuur van de mis heeft. Maar ik vermoed dat dit Dienstboek in het Amsterdamse wijkcentrum niet gebruikt werd… Gelukkig zijn er veel gemeentes waarin dit wel het geval is. Protestantisme en katholicisme, ze sluiten elkaar niet uit, sterker nog: ze hebben elkaar nodig. Zoals Dr J.H. Gerretsen, de leermeester van G. van der Leeuw, al zei ‘Het protestantisme is de ziel van het katholicisme, het katholicisme is het lichaam van het protestantisme. Beiden kunnen niet leven, omdat ze elkaar missen’. Ik wens alle rooms- katholieken en protestanten toe dat zij op het komende Pinksterfeest van harte zullen instemmen met de belijdenis van de aloude Catholica: ‘wij geloven in de Heilige Geest, die Heer is en levend maakt’!
Oecumenisch Forum voor Katholiciteit
p/a Oud-Katholieke Kerk van Nederland
Koningin Wilhelminalaan 3
3818 HN Amersfoort
info@forumkatholiciteit.nl of
via het contactformulier