De wereld is gewonnen
door woord en geest.
Zoals het is begonnen
met Pinksterfeest,
zoals in alle talen
het is verstaan,
zo zal het zich herhalen
van nu voortaan.
Uit alle kerken komen
wij om U saam.
Gij schrijft door onze dromen
uw grote naam,
o God die uit de wolken
daalt in de tijd,
een licht voor alle volken
in eeuwigheid.
Eens zullen wij U prijzen
met reine mond
in het volmaakte rijzen
dier morgenstond,
wanneer Gij zult genezen
ons ongeduld
en altijd alles wezen
in allen zult.
Jan Willem Schulte Nordholt
Alle talen – alle kerken – alle volken. Altijd – alles – allen. Dat zijn de sleutelwoorden van dit grandioze Pinksterlied. Het kan niet op en het houdt niet op. Wat op Pinksteren is begonnen, toen Joden uit de diaspora in Jeruzalem de woorden van de apostelen hebben verstaan, dat is de wereld doorgegaan en het gaat nog steeds de wereld door, overal waar mensen het horen en verstaan. Maar wat is dat ‘het’ dat doorgaat en zich steeds maar weer herhaalt? Daarmee kan de dichter niet anders bedoelen dan het bericht, dat de naam van Israels God onze heidense dromen doorkruist, zuivert en vernieuwt, zodat we gaan leven bij het licht dat in Christus over de wereld is opgegaan – een duidelijke verwijzing naar het Nunc dimittis, de lofzang van Simeon. Pinksteren vieren betekent: de wereld is gewonnen (perfectum!) door Woord en Geest. Daarom niet klagen over de leegloop van onze kerken en over de teloorgang van de christelijke geloofstraditie, maar het bijbels visioen van de toekomst hooghouden en vol ongeduld uitzien naar de Dag, waarop het nieuwe Jeruzalem uit de hemel zal zijn neergedaald en God alles in allen is. Dit is het meest katholieke Pinksterlied dat ik ken. Het stond in het Liedboek voor de kerken uit 1973 – weliswaar zonder de derde strofe, waardoor het hele lied ‘in de lucht bleef hangen’ (aldus Frits Mehrtens, die de prachtig golvende melodie erbij schreef), maar het stond er in en het werd veel en graag gezongen. Ik had gehoopt dat in het Liedboek 2013 de oorspronkelijke driestrofige versie zou worden opgenomen. Maar helaas, het hele lied is verdwenen. Het meest katholieke Pinksterlied is uit het protestantse zangrepertoire geschrapt. Onbegrijpelijk! Maar niemand zal ons beletten het te blijven zingen en zo het visioen van Pinksteren hoog te houden.
In het Nederlands Dagblad van 18 januari stond een column van mgr Gerard de Korte, getiteld Lichaam van Christus. Het ging over een TV-gesprek tussen Antoine Bodar en Huub Oosterhuis. Volgens laatstgenoemde is er momenteel in de rooms-katholieke kerk sprake van een overaccentuering van de eucharistie, de sacramentele gemeenschap met Christus, ten koste van de even katholieke waarheid dat de christelijke gemeenschap geroepen is zelf lichaam van Christus te zijn. De suggestie daarbij is dat conservatieven de eerste visie aanhangen en progressieven de tweede. De Korte schrijft daarover: ‘Waarom worden het eucharistisch brood als lichaam van Christus en de kerk als lichaam van Christus zo tegen elkaar uitgespeeld? Het is toch een oudchristelijk gegeven dat de gelovige door het ontvangen van de communie als lichaam van Christus zelf wordt opgebouwd tot ledemaat binnen het lichaam van de Heer. In dit opzicht gaat het niet om een tegenstelling, maar om een gelaagde werkelijkheid. Met de woorden van Augustinus: ‘Ontvang wat je bent en word wat je ontvangt’. Dit is precies waar het Oecumenisch Forum voor Katholiciteit voor staat: die twee benaderingen bij elkaar houden. Dat is katholiek! Ik nodig mgr De Korte, die onze gast was bij de presentatie van het Katholiek Appel, uit lid te worden van het OFK en het Katholiek Appel te ondertekenen. Die uitnodiging geldt trouwens evengoed Huub Oosterhuis. Augustinus zou zich over hun lidmaatschap verheugen!
De scriba van de Protestantse Kerk in Nederland, dr. Arjan Plaisier, heeft in april als onderdeel van een bezinningsproces aangaande het ambt zeven brieven over het ambt geschreven, onder meer aan de predikanten, de ouderlingen en de diakenen. Bijzonder is dat de zesde brief gericht is aan de Nederlandse (rooms-katholieke) bisschoppen. Daarmee doet Plaisier een oprechte poging om de steeds weer stagnerende discussie over het ambt, het eigenlijke knelpunt in de oecumene, open te breken. Hij begint met vragen te stellen aan zijn eigen traditie: hebben protestanten niet de neiging om een tegenstelling te zien tussen gezag en vrijheid? Staat in de protestantse ambtstraditie het collegiale aspect van het ambt het persoonlijke niet in de weg? En is er onder protestanten niet te weinig besef van het ambt als drager van eenheid? Terechte en zeer herkenbare vragen. Hij stelt echter ook kritische vragen aan de (rk) bisschoppen: of in hun ambtspraktijk wel voldoende doorzichtig wordt dat het ambt ten diepste dienst aan Christus is en of het collegiale karakter van hun ambt wel voldoende accent krijgt. De derde vraag, de meest spannende, betreft het ambt als teken van verbinding met de katholieke kerk, het katholiek gehalte van het ambt dus. Opmerkelijk is dat de auteur dan ineens in de wij-vorm gaat spreken: ‘wij’ (bedoeld is: protestanten, J.K.) ‘zijn als kerken op dit moment niet ten volle katholiek (nota bene, JK). Juist daarom willen we onze ambten verstaan als open handen naar de gehele christenheid. In het bijzonder naar u, met wie we een gezamenlijke geschiedenis hebben van 1500 jaar. Kunnen wij elkaars ambten erkennen als deze open handen, als diensten die God gebruikt in de apostolische missie, ook zonder elkaars ambtsvisie ten volle te delen?’ De brief besluit met de opmerking dat we in onze post-christelijke wereld niet meer gescheiden kunnen optrekken. We zijn terug bij af, d.w.z. terug bij de zending van de apostelen, terug bij elkaar. ‘Dat stelt ons protestanten voor de vraag of wij uw bisschoppen (en de paus) als apostolische getuigen zien. Aan u de vraag of u zo onze dominees kunt erkennen. Onder andere daarover voeren we graag het gesprek met u’.
De brief getuigt van zelfkritiek en oecumenische openheid. Maar of de bisschoppen er positief op zullen reageren? De (rk) theoloog Hendro Munsterman heeft er in het Nederlands Dagblad van 23 april op gewezen, dat de erkenning waar Plaisier om vraagt nauwelijks problemen zal oproepen. Natuurlijk zullen de bisschoppen de bijzondere diensten die de protestantsen aan hun ambtsdragers toekennen als door God gebruikte diensten erkennen. Maar ‘dat betekent nog geen erkenning van het protestantse ambt als kerkelijk ambt in de katholieke (bedoeld is: rooms-katholieke, J.K.) zin van het woord. Een waarachtige erkenning zou betekenen dat onze verschillende ambtstheologieën niet meer kerkscheidend zijn’. Om zover te komen moet er overeenstemming zijn over een aantal lastige vragen: behoort het drievoudig ambt van bisschop, presbyter en diaken tot de wezenskenmerken van de kerk van Christus? Kunnen protestanten een vorm van bisschopsambt aanvaarden en zo ja, onder welke voorwaarden? En zou zo’n bisschopsambt voor de RK-kerk aanvaardbaar zijn?
Kortom, aldus Munsterman, Plaisier vraagt om een erkenning die eigenlijk geen erkenning is. Ik voeg daar aan toe: willen protestanten en rooms-katholieken ooit zo ver komen dat ze elkaars ambten erkennen, dan zullen ze beiden eerst katholiek moeten worden en samen op zoek moeten gaan naar een drievoudig ambt dat voor beiden aanvaardbaar is. Zou het een idee zijn om daarvoor eens naar de oud-katholieke ambtsopvatting te kijken? Die is geënt op de vroeg-christelijke traditie en vormt een synthese van de goede dingen van Rome en de goede dingen van de Reformatie. Een trialoog tussen Rome, de Reformatie en de Oud-katholieken over het ambt zou de oecumene wel eens een heel eind verder kunnen helpen!
Op 14 mei werd tijdens een symposium aan de VU een opmerkelijk boek gepresenteerd: Hun God de mijne? Over de God van Gerrit Achterberg, Hendrik Marsman, Martinus Nijhoff en Ida Gerhardt, geschreven door dr. Martien Brinkman, hoogleraar oecumenische/interculturele theologie. Van de vier daar gehouden inleidingen wil ik er één uitlichten: die van drs Gerda van de Haar, redacteur van het literair tijdschrift Liter. Op het spoor gezet door Brinkman legde zij namelijk een buitengewoon boeiend verband tussen de dichter Nijhoff en het thema katholiciteit. Dat is verrassend, omdat Nijhoff – indien al christelijk – meestal als (vrijzinnig)
protestant beschouwd wordt, steevast met een verwijzing naar zijn beroemde gedicht De moeder de vrouw (‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien…’) en het gegeven dat Nijhoffs moeder heilssoldate was. Van de Haar: ‘Het werk van Nijhoff is nogal eens tegen die protestantse achtergrond beschreven, met een psalmenzingende moederfiguur en met een heilssoldate die ook iets met de biografische moeder te maken heeft’. Maar het is de vraag of die interpretatie klopt. Wie zijn lekenspelen analyseert - het kerstspel De Ster van Bethlehem, het paasspel De dag des Heren en het vooral pinksterspel Des Heilands tuin - ontdekt een Nijhoff die de taal spreekt van de vroege kerk, het credo en de vroeg-middeleeuwse hymnen. Van de Haar: ’In het paasspel daalt Christus na zijn kruisdood zegevierend neer in het dodenrijk, om Adam en Eva en alle ouden uit de kluisters van de dood te verlossen. Dat is gewoon de taal van het oude credo: ik geloof in Jezus Christus, gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle’. Maar hier is de hel nog niet vergeestelijkt tot de angsten en de pijnen die Jezus aan het kruis geleden heeft, zoals in het gereformeerde (niet het lutherse!) protestantisme. Verder spelen in het Pinksterspel vroeg-middeleeuwse hymnen een sleutelrol: op cruciale momenten worden door het koor het Veni creator Spiritus (Kom, Schepper, Geest) en de sequentie Veni sancte Spiritus (Kom, heilige Geest) gezongen. En de vier heidense Sybillen, die aan het slot van het spel hun boeken met voorspellingen aanbieden aan de apostelen, blijken - net als bij de vroegchristelijke apologeten - getuigen van Christus te zijn. Inderdaad, de manier waarop Nijhoff bijbelse en christelijke motieven heeft verwerkt in deze liturgische spelen (maar ook elders in zijn werk) ademt de geest van het vroege christendom. En wat Nijhoffs moeder betreft, ‘die was helemaal niet alleen maar die heilssoldate’, aldus Van de Haar. Zeker, nadat ze zich in 1902 bekeerd had tot het christendom (voor die tijd voelde ze zich aangetrokken tot de theosofie) was ze lange tijd lid geweest van het Leger des Heils. Maar wat Van de Haar niet wist is dat Johanna Nijhoff - Seijn, toen haar zoon Martinus 24 jaar was, overgegaan is tot het katholicisme, ‘waar zij op een even missionaire als diakonale manier gestalte aan gaf als toen toen zij heilssoldaat was.’ (…) ‘Maar dat was mij allemaal ontgaan, tot ik door Brinkman op het spoor was gezet. Ik ben dan ook protestant, en dit vertellen wij blijkbaar niet aan elkaar door’. Dat Nijhoff de sensus catholicus thuis had opgesnoven blijkt uit het gedicht Een woord van dank, opgedragen aan pater Franciscus Josephus Bonaventura Kruitwagen, o.f.m., een huisvriend van zijn ouders die veel
samenwerkte met zijn (niet-kerkelijke) vader en ook de uitvaart van zijn moeder geleid had:
Een woord van dank
O kenner van het Oude Boek,
o volger van het Kruis,
de vrede kwam met uw bezoek
in ’t ouderlijke huis.
Mijn moeder bood u de avondspijs,
mijn vader vulde uw glas,
en ’ t was me, of ik in ’t Paradijs
of in Bethanië was.
Maar de innigste gedachtenis
die ik in mij bewaar
dagtekent van een dodenmis
met u op het altaar.
Mijn moeder, tijdens de litanie,
is hemelwaarts gegaan,
en mijn vader raakte met de stugge knie
voor het eerst de aarde aan.
Aanvaard de dank, getrouwe vriend,
van een gezegend huis.
Gij hebt als kandelaar gediend
voor ’t licht van Boek en Kruis.
Van de Haar concludeert: “Hoe dan ook, als het over Nijhoffs ‘christendom’ gaat, dan moeten wij denken aan een levenshouding en aan religieuze opvattingen die mede getekend zijn door de beseffen van de oude, nog ongedeelde kerk”.
Nog even terug naar Nijhoffs Pinksterspel Des Heilands tuin. Ooit hebben we dat opgevoerd met een groep leden van ‘De jonge kerk’. De tekst nog weer eens doorlezend raakte ik steeds meer overtuigd van het gelijk van Gerda van de Haar. Het spel wemelt van katholieke noties. Niet alleen de beide reeds genoemde hymnen, die de stem van de kerk der eeuwen, symboliseren, en de vier sybillen, symbolen van de universaliteit van het heil, komen we er in tegen, ook alle grote katholieke elementen: de twaalf apostelen en hun wereldwijde opdracht (met Petrus in de hoofdrol!) Maria, het Magnificat, de tien geboden, de zeven Geestesgaven en tenslotte het Onze Vader, waar het spel mee eindigt.
Op weg naar Pinksteren, aansluitend bij het lied waar deze Nieuwsbrief mee begon, eindig ik met misschien wel het meest katholieke fragment uit het Pinksterspel, waarin Maria aan de andere apostelen haar visioen van de kerk vertelt:
Broeders, hoort toe. Hoort welk een groots visioen ik kreeg
toen uw gezamenlijk gebed ten hemel steeg.
Ik zag gebouwd worden een huis zo ruim van wanden
dat het bevatten kon de volken aller landen.
Gegrondvest op een rots, hief het zijn dakgewelf
wijd over de aarde heen gelijk de hemel zelf.
In dit huis, hoorde ik, werd gesproken en gezongen.
Maar zie, hoewel men sprak en zong in vele tongen,
Het was of uit één mond de bede werd herhaald
die mij reeds boven de ingang tegen had gestraald:
o Lam Gods, gij die zonde wegneemt, geef ons vrede.
Oecumenisch Forum voor Katholiciteit
p/a Oud-Katholieke Kerk van Nederland
Koningin Wilhelminalaan 3
3818 HN Amersfoort
info@forumkatholiciteit.nl of
via het contactformulier