Academische voordracht gehouden op 3 november 1936 in de aula van de universiteit van Bazel door Karl Barth.

Het theologisch denken heeft net als het medische, militaire en artistieke denken zijn eigen opgelegde zakelijkheid. Net als elk ander denken zoals bijvoorbeeld in de techniek, de handel, de opvoeding, de sport of de politiek is het een door haar object bepaald en gebonden denken. Het kan een zeer gevarieerd denken zijn, zus of zo gekleurd door de verschillende omstandigheden of door de verscheidenheid van menselijke individuen, maar het is nooit overgelaten aan zichzelf, aan de tijdgeest of aan de willekeur van individuen.

Jezus Christus

Het object van het theologisch denken is de werkelijkheid waarin de christelijke kerk gegrond is, die de substantie van haar leven is en die de inhoud van haar boodschap vormt: de mens Jezus Christus, door de Heilige Geest in Oude en Nieuwe Testament als Woord van God betuigd.

Jezus Christus, het object van het theologisch denken, heeft zichzelf de weg, de waarheid en het leven genoemd.

1. Geschiedenis (weg)

Jezus Christus, het object van het theologisch denken, is een historische en historisch in bijbelse oorkonden betuigde werkelijkheid. Omdat het theologisch denken door dit historisch en historisch betuigde object gebonden is moet het een denken zijn dat een weg gaat en de vorm aanneemt van bijbeluitleg.
Het kan zich door de kerkgeschiedenis slechts laten onderwijzen voorzover deze (positief of negatief) de hoogst leerzame geschiedenis vormt van de bijbeluitleg tot nu toe.

De opgave van de bijbeluitleg bestaat hierin, het eens gesproken getuigenis aangaande Jezus Christus als de stem van toen nu en hier ten gehore te brengen. Altijd in deze vorm is dit denken jong, origineel, vruchtbaar, opwekkend en werkt het aanstekelijk. Altijd in deze vorm dient het de kerk en door de kerk de wereld.

Eens is de kerk ontstaan. Uit de herinnering aan dit ‘eens’ leeft zij. Dit ‘eens’is wat haar oordeelt, corrigeert, leidt en bewaart en dat daarom telkens opnieuw aan het woord wil komen. Wordt de theologie dit ‘eens’ ook maar een ogenblik ontrouw, proclameert zij een heden afgezien van dit ‘eens’ , dan zal zij zeker slechte theologie worden.

2. Kritiek (waarheid)

Jezus Christus is ook de waarheid. En waarheid wil zeggen: openbaring: het voltrokken onderscheid tussen licht en duisternis. Theologisch denken moet daarom in de tweede plaats een onderscheidend, kritisch denken zijn.

Het moet onderscheiden tussen wat het uit de Schrift heeft vernomen en wat daar door de mens naar eigen vrij goeddunken in of naast is gelegd. Het moet onderscheiden tussen wat aan haar object eigen is en wat daaraan vreemd is. Theologisch denken moet dus onderscheiden tussen waarheid en leugen cq. dwaling.
Theologie heeft een kritisch wachterambt uit te oefenen en moet niet worden tot een systematische theologie, die probeert om waarheid en dwaling te verenigen. Zo goed als bijbeluitleg niet mag worden tot een neutrale registratie van verre en vergane feiten uit het verleden. Bijbeluitleg is uitleg van Gods openbaring en Gods openbaring staat niet neutraal tegenover de waarheidsvraag.

3. Verkondiging (het leven)

Jezus Christus, het object van het theologisch denken, is tenslotte het leven. En dat wil zeggen: de feitelijke redding van de in hem gelovende mens.
Daarmee wordt het door hem bepaalde en gebonden denken boven de uitleg en boven de kritiek uit samengedrongen tot verkondiging. Het theologisch denken is een praktisch denken, een denken dat de werkelijke mens is toegewend. Het is geen contemplatief, geen abstract of beschouwelijk denken, geen denken om het denken, maar een denken omwille van de verantwoording, van de aanspraak, omwille van het belijden en van het getuigen, omwille van de troost en de vermaning. De kerk, van wie dit denken is, wordt nu zichtbaar als de gemeente van hen die geloven, die telkens opnieuw moet en mag horen dat zij als zoding niet verloren is, maar het eeuwige leven heeft. De wereld wordt nu zichtbaar als de wereld, die in haar totale verwarring, verlegenheid en vervallen-zijn-aan-de-dood wacht op het verlichtende, wegwijzende, hoopvolle Woord van God.
Vrijheid
Deze drie grondvormen van het theologisch denken: geschiedenis, kritiek en verkondiging, zullen wel nooit symmetrisch in het theologisch denken voorkomen. In bepaalde tijden en bij bepaalde individuen (al naar gelang hun opdracht) zullen bij de één de uitleg, bij de ander de kritiek en bij weer een ander de verkondiging de overhand hebben. Theologisch denken heeft namelijk ook de vrijheid eenzijdig te mogen zijn, als deze vrijheid maar geen menselijke gril of hartstocht wordt, maar gave en opdracht blijft. En als deze vrijheid in werkelijkheid maar de koninklijke vrijheid representeert van het woord van God, en niet een van de vrijheden die de mens zichzelf veroorlooft. Van een vrijheid tot slechte, dit is onbijbelse, onkritische, onpraktische theologie kan uiteraard geen sprake zijn. Hoe zou er in de theologie een vrijheid kunnen bestaan, waar men op elk ander gebied met recht maar het liefst van verschoond bleef: een vrijheid tot onzakelijk denken?

Rubicon

In het theologisch denken gaat het niet om abnormaal moeilijke dingen. En het onderlinge twisten van theologen kan zinvol en noodzakelijk zijn. Er bestaat dus eigenlijk geen serieuze reden om zich aan het theologisch denken te onttrekken.
De werkelijke reden om hier niet aan mee te doen ligt heel ergens anders. Want als het gaat om Jezus Christus, gaat het om het geloof. Het gaat hier om het oversteken van een Rubicon. Achter de theologie staat het geheim van het menselijk leven, van het leven van ons allen waarover wij toch helemaal geen macht hebben. En dit geheim is een open geheim. Midden in dit geheim vallen vandaag, vallen morgen nieuwe beslissingen. Eersten kunnen laatsten en laatsten kunnen eersten worden. Wetenden kunnen zich ontpoppen als onwetenden en onwetenden kunnen wetenden worden. De geschiedenis van de theologie is het bewijs daarvan.

(samenvatting Lieske Keuning)