Op 21 november j.l. publiceerde de roomskatholieke theoloog Hendro Munsterman, medeondertekenaar van het KATHOLIEK APPEL, op zijn blog een artikel waarin hij zijn lezers eraan herinnert dat op die datum, 50 jaar geleden, tijdens het Tweede Vaticaans Concilie, definitief de bekering van de Rooms-Katholieke Kerk tot de oecumenische beweging bevestigd werd.
Toen werden namelijk twee belangrijke documenten afgekondigd, respectievelijk over de kerk (Lumen Gentium) en over de oecumene (Unitatis Redintegratio).
De grote verschuiving die toen binnen de roomskatholieke theologie plaatsvond, is de erkenning dat de Kerk van Christus niet eenvoudigweg samenvalt met de Rooms-Katholieke Kerk. Gedurende de vijftig jaar daarna is er veel gebeurd. Op plaatselijk niveau kwamen gemeenten en parochies bijeen om samen te bidden, te leren en – zeker aanvankelijk – de eucharistie te vieren – maar de laatste tijd daar de klad in gekomen en lijken sommigen zich liever op eigen kerkelijk erf terug te trekken.
Munsterman citeert een recente uitspraak van Paus Franciscus: We zondigen tegen de wil van Christus, omdat we ons blijven concentreren op onze verschillen, terwijl onze gedeelde doop vele malen belangrijker is dan deze verschillen. We hebben ieder in onze eigen kerk uitmuntende theologen, maar we moeten niet op hen wachten om tot overeenstemming te komen. Ook herinnert hij aan de toespraak van broeder Alois, de prior van de oecumenische gemeenschap van Taizé, gehouden tijdens de Europese jongerenontmoeting, eind december 2013 in Straatsburg: Komt er niet een moment dat we de moed moeten hebben om samen te komen onder hetzelfde dak, zonder te wachten tot alle theologische formules volledig geharmoniseerd zijn ? Is het niet mogelijk onze eenheid in Christus uit te drukken, vanuit de overtuiging dat de nog bestaande verschillen ons niet scheiden?
In landen als Duitsland, Zwitserland en Frankrijk zijn ter gelegenheid van 50 jaar oecumenische toenadering in veel bisdommen oecumenische vieringen gehouden. Ook hebben diverse bisschoppenconferenties brieven geschreven over de actualiteit van beide conciliedomenten. Maar, aldus Munsterman, in Nederland bleef het opvallend stil. Hij betreurt dat en besluit zijn artikel met een wens: ‘In plaats van een taart met vijftig kaarsjes wens ik vandaag dat in mijn Katholieke Kerk – ook in Nederland – een nieuwe oecumenische wind mag waaien met wat meer moed, wat meer luisteren naar de Geest, wat meer creativiteit.’
Wie uit dit artikel meent te kunnen concluderen dat het de theologen zijn die de grootste vertragende factor vormen in de oecumene, vergist zich: juist op theologisch gebied is er de laatste 50 jaar heel veel creativiteit is losgekomen. Ook het Vaticaan is betrokken geweest bij dialogen met orthodoxen, oud-katholieken, anglicanen, lutheranen, gereformeerden en pinksterkerken - die op hun beurt vaak ook onderling weer met elkaar in gesprek gingen. En steeds was de uitkomst: ‘wat ons bindt is meer dan wat ons scheidt. Er zijn nog wel verschillen (vooral wat betreft het ambt en de sacramenten), maar die zijn oplosbaar.’ Helaas bleef het daarna meestal stil, omdat de kerkleiding er voor terugschrok om de consequenties uit die dialogen te trekken. We moeten dus vaststellen: niet de theologen, maar de kerkleiders zijn het probleem!
En hoe staat het met mijn eigen Protestantse Kerk in Nederland, een kerk die het tastbare resultaat is van de dialoog tussen hervormden, gereformeerden en lutheranen? De synode heeft een aantal jaren geleden in een nota uitgesproken dat ze de oecumene hoog in het vaandel heeft staan. Sinds 2008 zijn er gesprekken gaande met de Pinksterkerken en onlangs besloot de
synode in gesprek te gaan met vier kleinere gereformeerde kerken (christelijk gereformeerd, gereformeerd vrijgemaakt, Nederlands gereformeerd en voortgezet gereformeerd). Allemaal goed en mooi, maar wanneer begint het theologisch gesprek met de meer katholieke kerken, zoals de anglicanen, de oud-katholieken, de rooms-katholieken en – niet te vergeten (denk aan de vele uit het Midden-Oosten gevluchte migranten!) – de orthodoxen? De kerk is immers niet in 1517 begonnen. Wij delen ons geloof niet alleen met Luther en Calvijn, maar ook met Ignatius van Antiochie, Irenaeus van Lyon, Athanasius van Alexandrië en Augustinus van Hippo. Vier bisschoppen, zonder wie de kerk van Christus er anders zou hebben uitgezien.
Dat brengt me op een volgend punt. In Trouw van 30 oktober j.l. las ik dat de lutheranen binnen de PKN vinden dat ze er bekaaid van af zijn afgekomen bij de fusie van 2004. Eigenlijk is alleen hun grote ‘kroonjuweel’, het zegenen van homorelaties, officieel geaccepteerd. Toen ik dat las dacht ik: hoe kun je erover klagen dat je er bekaaid van af bent afgekomen als je geen enkele moeite hebt gedaan om in de fusiegesprekken je minstens even grote ‘kroonjuweel’ in te brengen: het bisschopsambt?! De volbloed lutherse Belijdenis van Augsburg - die ook tot het confessioneel bestand van de PKN behoort! - gaat er immers als vanzelfsprekend van uit dat de kerk door bisschoppen geregeerd wordt (artikel 28). Ze mogen alleen geen wereldlijke macht hebben. De meeste lutherse kerken (Amerika, Zweden, Duitsland) hebben dan ook bisschoppen, maar de ooit uit Duitsland gevluchte lutheranen konden daar in ons door het calvinisme gedomineerde landje natuurlijk niet mee aan komen. Met als gevolg dat we nu, in de 21e eeuw, met een gefuseerde kerk zitten opgescheept, waarin geen wezenlijk gezag is: ieder doet wat goed is in eigen oog. Maar de tijden zijn veranderd en wij met hen: de theoloog Kees van der Kooi en synodesecretaris Arjan Plaisier deden onlangs een goed woord voor het bisschopsambt. Daarom, lutheranen, neem na vijf eeuwen reformatie jullie erfgoed eindelijk serieus en begin een actie voor invoering van het bisschopsambt! De tijd is er rijp voor. Een bisschop (m/v) als teken van eenheid, als hoeder van de geloofstraditie en als ‘gezicht’ naar buiten zou de PKN een echt katholieke uitstraling geven – zeker als dan ook nog alle voorgangers een boordje gaan dragen, niet alleen om herkenbaar te zijn in de trein, maar ook en vooral omdat een boordje herinnert aan de sacramentaliteit van het ambt – waar ik overigens niemand over hoor…