Vanuit mijn kloosterkamer in de abdij van Chevetogne schrijf ik. Ik ben vroeg opgestaan voor de orthros, het ochtendgebed volgens de ritus van de oosterse kerk. Orthros is een Grieks woord dat met opstaan te maken heeft, ook met rechtop staan voor God. In de oosterse kerk is het ondenkbaar dat je voor Gods aangezicht comfortabel gezeten zou zijn. Hier sta ik, hier ben ik.
Ruim een uur duurt het gebed. Het begint met het monotone reciteren van een aantal psalmen. De iconen worden bewierookt, al die geschilderde gestalten: Christus, de Moeder Gods, de apostelen en andere heiligen. Hun ogen kijken vanuit de nieuwe werkelijkheid van God naar mij en mijn wereld. Ze nodigen mij uit werkelijk te worden. Leef ik vanuit het verleden, leg ik mij neer bij de status quo, zet ik mijzelf vast, durf ik niet meer af te dalen naar mijn verlangen, dan ben ik onwerkelijk. De werkelijkheid is, zo zeggen de gestalten, dat alles nieuw wordt. Wil ik mij daaraan toevertrouwen?
Nadat de iconen aan de beurt zijn geweest, zwaait de voorganger met aandacht het wierookvat in de richting van elk van de aanwezigen. Ik ervaar: het is o.k. dat ik hier ben, ik mag mij in de eeuwige liturgie geborgen weten, ik mag delen in het heilige, in Gods geheim. Ik sta dichtbij de iconostase, de iconenwand, waarachter zich de heilige ruimte bevindt met het altaar. In protestantse kerken hebben wij niet zo'n afgebakende heilige ruimte. Bij ons is God overal, maar dat voelt al gauw vaag als ergens en ergens wordt ook zomaar nergens. In de oosterse kerk is er een afbakening, een wand; geen ontoegankelijke afscheiding, maar een zichtbaar teken dat Gods werkelijkheid dichtbij is. Af en toe gaan de deuren in de wand open: het nieuwe van God stroomt dan zomaar uit naar ons, die nog zo vastzitten aan de oude dingen die voorbijgaan. Een joods gebed bij het begin van de sjabbat zegent de Eeuwige, die in zijn wijsheid de deuren opent. Aan dat gebed moet ik denken als op speciale momenten ook hier de deuren opengaan. Juist de afbakening geeft de mogelijkheid te ervaren dat het heilige dichtbij komt.
De Schrift wordt gelezen. De gebeden worden gezegd, gereciteerd, gezongen. Eindeloos is het bidden van de oosterse kerk: het steeds herhaalde kyrie eleison en het 'eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest' dringt de leegte, de pijn en het verdriet van de wereld binnen, het daalt af in mijn eigen afgronden en neemt al het oude mee naar God, die alle dingen nieuw maakt.
Op het eind knielen allen neer, hoofd op de grond. Ook ik ga door de knieën, in een poging mij toe te vertrouwen aan wat werkelijk is, ieder ogenblik nieuw, aan het geheim dus dat betuigd wordt in de kloosterkerk met haar iconenwand, haar wierook en de eerbiedige gebaren, haar geestelijke eredienst die zo zinnelijk is.
Nee, God is niet vrijblijvend en nietszeggend overal; hij is hier en nu, op deze plek, dit Mokum: buiten mijn greep maar vlakbij; een verborgen werkelijkheid waar ik niet bij kan maar die wel binnenkomt, via deuren die openslaan, via horen en zien en ruiken, via lijf en leden.
Hoe complex, veelkleurig en meerstemmig is het weefsel rond de goddelijke Eenvoud. Ik tast en sta en wacht.
Onder normale omstandigheden reis ik eens per jaar naar de abdij te Chevetogne, aan de rand van de Belgische Ardennen, waar de benedictijner monniken liturgie vieren zowel volgens de Latijnse als de oosters-orthodoxe ritus. Meestal verblijf ik er enkele dagen in november. Vanwege het coronavirus is het nu niet mogelijk in het klooster te gast te zijn. Ik moet het doen met herinneringen. Al weer jaren geleden vertrouwde ik de volgende indrukken aan het papier toe.
Henk Gols
Emeritus predikant in de Protestantse Kerk in Nederland