‘Vroeger zochten mensen troost in de kerk’, zo wist het journaal onlangs te melden, ‘maar tegenwoordig kan dat niet meer. Want de kerken lopen leeg. Dus moeten mensen nu hun troost zoeken in kunst en cultuur. Daarom krijgen deze sectoren extra subsidie’.
In dat ene journaalbericht werd duidelijk dat het algemene gevoelen blijkbaar is dat (1) de kerk heeft afgedaan, en (2) de kerk niets van doen heeft met kunst en cultuur. Maar ook dat de kerk de plek zou moeten zijn, waar mensen troost moeten kunnen vinden.
In coronatijd konden we niet naar de kerk. Kerkdiensten waren online te volgen. Je kon bij je eigen gemeente terecht, maar ook overal elders in het land, terwijl je gewoon thuis aan de koffie zat.
Willem Jan Otten volgde geen online kerkdiensten, maar beleefde zelf zondag aan zondag met het kerkelijk jaar. 'Het kerkelijk jaar is een omvangrijk, 351 of 352 dagen durend kunstwerk waar eeuwenlang aan is gewerkt, en nog altijd aan gewerkt wordt.' Het kerkelijk of liturgisch jaar is daarom (door die uitgestrektheid in de tijd) volgens hem het grootste kunstwerk van de westerse beschaving. Het heeft in de loop der eeuwen vele mensen geïnspireerd tot muziek, liederen, schilderingen, gebeden. Hij schreef er een boek over: Zondagmorgen, met als ondertitel: 'Over het missen van God'. Het boek beschrijft het kerkelijk jaar als een door de eeuwen heen gegroeid leesrooster. En nuchter beschouwd is het dat natuurlijk ook, maar als het niet meer is dan dat, begrijp ik de ondertitel: ‘over het missen van God’.
Pius Parsch* vergelijkt de geschiedenis van de totstandkoming van het liturgisch jaar met een kerkgebouw met een kruisgang, waaromheen in de loop van de eeuwen andere gebouwen aansloten. Daarbij werd dikwijls het zwaartepunt verlegd; de oorspronkelijke hoofdingang (Pasen) werd dichtgemetseld, een nieuwe poort aan de andere kant (Advent) werd gebouwd, zijvleugels en verbindingsmuren werden opgetrokken en verschillende bouwstijlen volgden elkaar op. Maar Pasen is en blijft het hart van het kerkelijk jaar en iedere zondag wordt gevierd als de dag van de Opstanding.
Rondom dit statige bouwwerk ontstond in de loop van de tijden een parkaanleg: dat zijn de feesten van de heiligen. Daar moest en moet van tijd tot tijd een kundige tuinman komen, die de bomen snoeit of velt, om het gebouw in eenheid en kracht weer beter te laten uitkomen. Want het gebouw van het liturgisch jaar is de hoofdzaak en niet het park.
Bij Willem Jan Otten is het kerkelijk jaar het grootste kunstwerk vanwege de uitgestrektheid in de tijd. Bij Pius Parsch krijgt het kerkelijk jaar hoogte en diepte. Je zou het een huis-om-in-te-wonen kunnen noemen. Een beschutte plaats in deze wereld. Een plek waar al je eigen zaken en zorgen worden gerelativeerd omdat ze gerelateerd worden aan Christus. Dit huis omvat levenden en doden, engelen en aartsengelen, het speelt zich af in hemel en op aarde. Het is één grote gemeenschap van God en mensen van alle eeuwen.
Pius Parsch noemt het kerkelijk jaar ook wel een voorzichtige leraar, een bekwame gids, een zorgzame opvoeder, een geduldige moeder. Deze moeder verliest haar geduld nooit, zij hoopt steeds: “Als het gisteren niet gelukt is, dan zal het vandaag misschien gaan. Begin altijd maar weer opnieuw!” En dat doet de kerk dan ook. Elk jaar weer opnieuw, steeds dezelfde teksten en liederen. Je groeit er steeds meer in en je gaat de hoogte en de diepte van dat huis ontdekken.
Maar het kerkelijke jaar is natuurlijk niet alleen het grootste kunstwerk van de westerse beschaving. Het is vooral een groots kunstwerk van de oosterse orthodoxie. Daar heeft het met uitgestrektheid in de tijd niets te maken. De tijd valt daar juist in het niet. Alles wat in de kerk gebeurt, gebeurt heden: Hodie Christus natus est! De Trooster komt! Het gebeurt heden, hier en nu, het gebeurt met engelen en aartsengelen en het is er reeds en toch nog niet.
Maar dat besef is in het Westen diep weggezakt. En dan wordt God vaak gemist.
Lieske Keuning, emeritus predikant PKN
Beschrijving van de icoon:
In het midden van de ikoon is de Verrijzenis van Christus. Daaromheen zijn zestien christelijke feesten. Afgebeeld zijn van links naar rechts en van boven
naar beneden:
- De geboorte van de Moeder Gods
- Opdracht van de Moeder Gods in de tempel
- Drie-eenheid
- De aankondiging
- De geboorte van Christus
- Opdracht van Christus in de tempel
- Doop in de Jordaan
- Intocht in Jeruzalem
- Verheerlijking op de berg Tabor
- De hemelvaart van Christus
- Ontslapen van de Moeder Gods
- Opwekking van Lazarus
- Onthoofding van Johannes
- Kruisiging
- Hemelvaart van Elias
- De kruisverheffing
* Pius Parsch, Het jaar des Heren, eerste deel Kerstkring, Amersfoort 1941, p. 21 e.v.,